ECLI:NL:RVS:2003:AF7062

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203356/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van documenten door het college van burgemeester en wethouders van Houten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Houten tegen een uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 16 mei 2002. De rechtbank had het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het besluit van het college om bepaalde documenten niet openbaar te maken vernietigd, met uitzondering van delen die betrekking hadden op de horecabestemming van een perceel. Het college had eerder een verzoek van [verzoeker] tot openbaarmaking van stukken gedeeltelijk ingewilligd door een samenvatting te verstrekken. Het hoger beroep werd ingesteld op 20 juni 2002, waarbij de gronden zijn aangevuld in juli van dat jaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 december 2002 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat documenten 4 en 5 niet openbaar gemaakt konden worden omdat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De Afdeling stelt vast dat deze documenten, hoewel bedoeld voor intern beraad, geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de motivering van het college om deze documenten niet openbaar te maken niet houdbaar was.

Wat betreft documenten 6 en 9 oordeelt de Afdeling dat de rechtbank niet meer kon toekomen aan de vraag of de economische belangen van het college zich verzetten tegen openbaarmaking, omdat het college al had voldaan aan het verzoek door een samenvatting te geven. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de beslissing op bezwaar ten aanzien van documenten 6 en 9 heeft vernietigd. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200203356/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Houten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 16 mei 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2000, gewijzigd bij besluit van 18 mei 2000, heeft appellant het verzoek van [verzoeker] tot openbaarmaking van stukken behorend bij het [dossier] gedeeltelijk ingewilligd door hem een samenvatting daarvan te verstrekken.
Bij besluit van 22 september 2000 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2002, verzonden op 17 mei 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd met uitzondering van het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de gedeelten van documenten die zien op de horecabestemming van het perceel aan de [locatie], en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Bij brief van 4 oktober 2002 heeft [verzoeker] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Zorgdrager en C.H.J. Huffels, ambtenaren der gemeente, en [verzoeker] in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. (….),
b. (….),
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. (….).
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de WOB houdt het bestuursorgaan bij het kiezen tussen de vormen van informatie, genoemd in het eerste lid, rekening met de voorkeur van de verzoeker en met het belang van een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de WOB, voor zover thans van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van het bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WOB wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de WOB wordt onder een persoonlijke beleidsopvatting verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
2.2. Het hoger beroep heeft betrekking op de documenten 4, 5, 6 en 9, zoals door de rechtbank in haar brief van 11 februari 2002 aan appellant genummerd.
2.3. Ten aanzien van de documenten 4 en 5 heeft appellant betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat deze documenten niet voor openbaarmaking in aanmerking komen omdat ze zijn bedoeld voor intern beraad en daarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn neergelegd.
2.4. Dit betoog faalt. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de tekst van deze documenten stelt de Afdeling vast dat de documenten 4 en 5, voorzover openbaarmaking thans aan de orde is, weliswaar zijn bestemd voor intern beraad maar dat daarin geen sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WOB. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze documenten een weergave van de wensen van Sturkenboom bevatten. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de motivering die appellant aan de weigering om deze documenten in zoverre openbaar te maken ten grondslag heeft gelegd, de beslissing op bezwaar in zoverre niet kan dragen.
2.5. Wat betreft de documenten 6 en 9 is het navolgende van belang. De rechtbank heeft overwogen dat aangaande de door [verzoeker] gevraagde informatie over de onroerend goed transactie(s) tussen de gemeente Houten en [partij], appellant aan [verzoeker] bij brief van 6 juni 2000 een geanonimiseerde zakelijke samenvatting van deze transactie(s) ter beschikking heeft gesteld. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de niet (volledig) aan [verzoeker] verstrekte documenten, en na vergelijking van die samenvatting met de afzonderlijke overgelegde stukken, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat appellant in materiële zin in toereikende mate heeft voldaan aan het verzoek van [verzoeker], in die zin dat hij zich in dit geval niet behoefde te richten naar de voorkeur van laatstgenoemde.
2.6. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat zij in de alinea [locatie] en de alinea “restaurant-/manege” in document 6 respectievelijk 9 (met uitzondering van de hoogte van het in document 9 opgenomen bedrag) geen aanleiding ziet om te veronderstellen dat de economische of financiële belangen van appellant bij openbaarmaking zouden zijn of kunnen worden geschaad, zodat de motivering in zoverre niet draagkrachtig is.
2.7. Appellant bestrijdt dit laatste oordeel van de rechtbank ter zake van de documenten 6 en 9 met succes. Bovengenoemde twee alinea’s maken deel uit van stukken betreffende de onroerendgoedtransacties die zijn opgenomen in de door appellant gemaakte samenvatting. Nu, gelet op artikel 7 van de WOB, door de rechtbank is geoordeeld dat appellant de verzochte informatie heeft mogen verstrekken door een samenvatting van de inhoud te geven, kon de rechtbank niet meer toekomen aan een onderzoek naar de vraag of artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de WOB zich tegen openbaarmaking van de mede aan deze samenvatting ten grondslag liggende documenten 6 en 9 verzette.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarbij de beslissing op bezwaar is vernietigd ten aanzien van de documenten 6 en 9. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen, dient voor het overige te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 16 mei 2002, SBR 00/1982, voorzover daarbij de beslissing op bezwaar is vernietigd ten aanzien van de documenten 6 en 9;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevallen, voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003
91-395.