200301453/1 en 200301453/2.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 28 januari 2003 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten de aansluiting van de Achterweg te Damwoude op de provinciale weg N356 te onttrekken aan het openbaar verkeer.
Bij besluit van 9 april 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A. Kroondijk, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door G. Kluwer en W. de Boer, beiden ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
2.1. Appellant exploiteert een melkveehouderij met landerijen aan weerszijden van de N356. De wegonttrekking heeft tot gevolg dat appellant, die gebruik maakte van de oversteek op de N356 ter hoogte van de Achterweg om zijn percelen aan de overzijde van de N356 te bereiken, nu is aangewezen op wegen in de bebouwde kom van Damwoude. Naar hij stelt zijn die niet berekend op zwaar agrarisch materieel en een toename van het verkeer. Het omrijden door de bebouwde kom met zware landbouwmachines levert volgens appellant zeer gevaarlijke situaties op, met name op de Voorweg, waar twee scholen zijn gevestigd, en brengt ook kosten met zich mee.
2.2. Het college heeft overwogen dat de Voorweg een redelijk hoge verkeersbelasting kent die deels bestaat uit zwaar verkeer. Uit in zijn opdracht verricht onderzoek is gebleken dat herverdeling van het verkeer door de afsluiting van de Achterweg een zo geringe extra belasting van het wegennet van Damwoude betekent dat de gevolgen daarvan amper waarneembaar zijn. Indien zich evenwel na de afsluiting knelpunten zouden openbaren, zullen zonodig maatregelen worden genomen.
2.3. Het college komt bij een besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo’n besluit slechts te toetsen of het niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.4. De rechtbank heeft terecht niet door appellant aannemelijk gemaakt geacht dat de overweging van het college dat de wegen in de bebouwde kom de toename van het verkeer, waaronder ook de belasting met zwaar verkeer, kunnen verwerken, onjuist is. Het betoog van appellant dat het college van het besluit tot wegonttrekking had moeten afzien in verband met plannen voor de aanleg van de zogeheten “centrale as”, faalt. Het college heeft onweersproken gesteld dat dit wegenproject grotendeels de verkeersfunctie van de N356 zal gaan overnemen. De N356 zal echter nog geruime tijd, in ieder geval tot ongeveer 2015, een belangrijke functie vervullen voor de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid van Noordoost Fryslân. De rechtbank heeft met recht geen grond gevonden om te oordelen dat de belangenafweging die aan het besluit ten grondslag ligt zo onevenwichtig is, dat moet worden geoordeeld dat het college daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen.
2.5. Het betoog van appellant dat sprake is van rechtsongelijkheid, nu voor de heer Raap, die aan de overzijde van de N356 woont en evenals hij percelen aan weerszijden van de weg heeft, op de N356 een voorsorteervak wordt gecreëerd, faalt evenzeer. Naar ter zitting is gebleken, is die voorziening nodig ter ontsluiting van een drietal aan die weg gelegen percelen, waaronder het perceel van de heer Raap, terwijl appellant een ontsluiting van zijn perceel via de Achterweg heeft.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 april 2002 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.7. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003