200205602/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven,
verweerder.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft verweerder aan de PTT Post-vestiging aan de De Schimmerik 5 te Veldhoven nadere eisen gesteld op grond van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). Dit besluit is op 12 september 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 november 2002.
Bij brief van 10 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Bogaerts en ing. J. Coppens, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord TPG Post, vertegenwoordigd door mr. C.F.H. van Haeften, [gemachtigden].
2.1. Het beroep van appellant is gericht tegen de bij het bestreden besluit opgelegde nadere eis onder 1. Deze nadere eis strekt ertoe dat, in afwijking van het gestelde in voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit, de maximale grenswaarde voor piekgeluiden (LAmax) op de gevel van de woningen in de periode van 23.00 tot 07.00 uur niet meer mag bedragen dan 63 dB(A). Onbestreden staat vast dat het Besluit voor de onderhavige inrichting van toepassing is. Op 21 december 2001 is voor de inrichting een melding op grond van dit Besluit gedaan
2.2. Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellant heeft de gronden inzake onjuiste en onvolledige informatie aangaande de bedrijfsactiviteiten niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Appellant stelt dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer en kan reeds om die reden niet slagen.
2.4. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat het bestreden besluit zal leiden tot een ongewenste overschrijding van de grenswaarden voor piekgeluiden. Hij verwijst daarbij naar de mogelijkheid om geluidbeperkende voorzieningen te treffen.
2.4.1. In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, trilling, energie, afvalstoffen, afvalwater, lucht, verlichting, veiligheid, opslag en bodembescherming, voorzover dat in hoofdstuk 4 van de bijlage is aangegeven.
Ingevolge voorschrift 1.1.1. van de bijlage bij het Besluit mogen piekwaarden (LAmax), veroorzaakt door toestellen, installaties en werkzaamheden in de inrichting, ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning van derden in de dag-, avond- en nachtperiode niet meer bedragen dan respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A).
In voorschrift 4.1.1. van de bijlage bij het Besluit is, voorzover hier van belang, bepaald dat in gevallen waarin de opgenomen waarden voor piekniveaus (LAmax), bedoeld in voorschrift 1.1.1., naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan de opgenomen waarden, bedoeld in voorschrift 1.1.1.
2.4.2. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de melding van
21 december 2001 blijkt dat in de nachtperiode de door het Besluit bepaalde maximale grenswaarde voor piekgeluiden (LAmax) ter plaatse van woningen van derden tot 3 dB(A) wordt overschreden. Het piekgeluidniveau in de nachtperiode komt daarmee op 63 dB(A), hetgeen gelijk is aan de maximale grenswaarde voor piekgeluiden die bij nadere eis voor de inrichting is gesteld.
2.4.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een overschrijding van de grenswaarde voor piekgeluiden kan worden voorkomen door ofwel een verbod op vrachtwagenbewegingen gedurende de nachtperiode, dan wel het oprichten van een 4.60 m hoog geluidsscherm op de westelijke, noordelijke en oostelijke terreingrens. Daarbij is overwogen dat een verbod op vrachtwagenbewegingen gedurende de nachtperiode een goede bedrijfsvoering van de inrichting ernstig zal belemmeren en dat het oprichten van een geluidsscherm aanzienlijke kosten met zich zal brengen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de mate van overschrijding van de maximale grenswaarde voor piekgeluiden het niet in de rede ligt een dergelijke investering te eisen. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de grenswaarde voor het piekgeluid (LAmax) in in- of aanpandige woningen voor de nachtperiode wordt gehandhaafd op 45 dB(A), waardoor volgens verweerder sprake is van een afdoend beschermingsniveau en voor verstoring van de nachtrust niet hoeft te worden gevreesd.
2.4.4. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht oordeelt de Afdeling dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten de thans in het geding zijnde nadere eis voor de inrichting te stellen, te weten 63 dB(A) als maximale grenswaarde voor piekgeluiden in de nachtperiode.
Voorzover appellant een beroep heeft gedaan op een door verweerder gedane toezegging omtrent het afnemen van de nachtelijke activiteiten in de inrichting, overweegt de Afdeling dat, wat er van de gestelde toezegging ook zij, het bestreden besluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Besluit. Verder is niet gebleken dat zich hier bijzondere omstandigheden voordoen waardoor niettemin een doorslaggevend gewicht aan een eventuele toezegging zou moeten worden toegekend.
2.5. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft de beroepsgronden met betrekking tot onjuiste en onvolledige informatie aangaande de bedrijfsactiviteiten;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van Gemert
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003