ECLI:NL:RVS:2003:AF7032

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203119/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang na verkoop van de onderneming

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 april 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden, dat haar vergunning verleende voor het hebben van een terras van maximaal acht m² voor de horeca-inrichting 'Delifrance'. Het college had het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk, waarop zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 10 maart 2003 bleek dat appellante haar onderneming per 31 januari 2003 had verkocht. Appellante stelde dat de uitkomst van het hoger beroep geen invloed had op de koopovereenkomst met de koper, en dat zij het hoger beroep alleen had voortgezet om een principiële uitspraak van de Afdeling te verkrijgen. De Afdeling oordeelde dat appellante geen belang meer had bij de beantwoording van de vragen die zij in deze procedure had gesteld, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het hebben van procesbelang in hoger beroep. Indien een appellant geen belang meer heeft bij de uitkomst van de procedure, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 april 2003.

Uitspraak

200203119/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 april 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) appellante vergunning verleend voor het hebben van een terras van maximaal acht m² zoals aangegeven op de bij de vergunning behorende kaart, ten behoeve van de horeca-inrichting “Delifrance”.
Bij besluit van 20 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2002, verzonden op 8 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 augustus 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2002.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Afdeling.
Desgevraagd heeft het college bij brief van 26 november 2002 een reactie ingezonden.
De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens voortgezet ter zitting van
10 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], de echtgenoot van appellante, en het college, vertegenwoordigd door
mr. E.A.B. Pluyter, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is gebleken dat appellante haar zaak per 31 januari 2003 heeft verkocht. Gesteld noch gebleken is dat appellante schade heeft geleden. Appellante heeft tot aan de verkoop van de zaak een terras met een breedte van 2,90 meter geëxploiteerd. Desgevraagd heeft appellante verklaard dat de uitkomst van het hoger beroep geen invloed heeft op de koopovereenkomst tussen appellante en de koper, zodat daarin ook geen belang is gelegen. Appellante heeft betoogd het hoger beroep alleen te hebben voortgezet om een principiële uitspraak van de Afdeling te verkrijgen.
Uit het bovenstaande volgt dat appellante geen belang meer heeft bij de beantwoording van de vragen die zij in deze procedure aan de orde heeft gesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling leidt dit er toe dat appellante niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003
91-421.