200205205/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda van 5 september 2002 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan [vergunninghouder], gevestigd te Breda, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) bouwvergunning verleend voor de vergroting van een winkel op het perceel [locatie] in [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2002, verzonden op 10 september 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door J. Buscop, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel VI, eerste lid en onder c, van de Wet van 1 juli 1999, houdende wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: Wijzigingswet), blijft ten aanzien van het nemen van besluiten op een aanvraag om bouwvergunning, die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden.
2.2. Op 5 augustus 1999 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor de vergroting van een winkel. Nu de aanvraag om bouwvergunning is ingediend vóór 3 april 2000, is, gelet op het bepaalde in artikel VI, voornoemd, ten aanzien van die aanvraag artikel 19 van de WRO, zoals die bepaling tot 3 april 2000 luidde, van toepassing. Het college heeft de aanvraag bij besluit van 26 maart 2002, gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2002, dan ook ten onrechte getoetst aan artikel 19, derde lid, van de WRO, zoals deze wet met ingang van 3 april 2000 luidde. Het besluit van het college van 26 maart 2002, gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2002, is derhalve genomen in strijd met artikel 19 van de WRO, zoals dat artikel tot 3 april 2000 luidde. De rechtbank heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar van 2 juli 2002 vernietigen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda van 5 september 2002, kenmerk 02/1623 WRO VV en 02/1597 WRO;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 2 juli 2002, kenmerk 92-02;
V. veroordeelt het college in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.350,48, waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Roosendaal te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Roosendaal aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 274,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Alkema, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Alkema w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003