200202565/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Waterland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 22 maart 2002 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 8 oktober 1998 heeft appellant aan [partij] een schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) toegekend van ƒ 5.000,00/€ 2.268,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1997 tot de dag van betaling.
Bij besluit van 15 april 1999 heeft appellant, deels in afwijking van het advies van de adviescommissie voor bezwaar- en beroepschriften van
26 februari 1999, het door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van 8 oktober 1998 herroepen, bepaald dat [partij] ter zake van planschade een bedrag wordt toegekend van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
11 maart 1997 tot de dag van betaling, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2002 heeft [partij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C. Suurd, ambtenaar bij de gemeente, en [partij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. [partij] heeft verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te lijden ten gevolge van het besluit van 14 februari 1995 tot verlening van vrijstelling ex artikel 19 van de WRO ten behoeve van de bouw van een kinderdagverblijf aan het Johan Pipoplantsoen te Monnickendam. Het vrijstellingsbesluit is op 3 februari 1997 onherroepelijk geworden.
Volgens [partij] is zijn – schuin tegenover het kinderdagverblijf – gelegen woning aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] in waarde gedaald door de bouw van het kinderdagverblijf.
2.2. Appellant heeft [partij], in overeenstemming met het terzake door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) uitgebrachte advies van juni 1998, een schadevergoeding toegekend ten bedrage van ƒ 5.000,00/€ 2.268,90.
2.3. De rechtbank heeft de aan [partij] te betalen schadevergoeding vastgesteld op ƒ 10.000,00/€ 4.537,80, zulks in afwijking van het door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) aan haar uitgebrachte advies van 22 december 2000, inhoudende dat de hoogte van de door de SAOZ geschatte schadevergoeding niet onredelijk voorkomt. De rechtbank is daarbij afgegaan op het door H.J.A. van Hoogmoed (hierna: Van Hoogmoed) aan haar uitgebrachte advies van 30 november 2001.
2.4. Bij het beoordelen van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voorheen geldend planologische regime. Daarbij is voor wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.5. Het kinderdagverblijf is gebouwd op gronden die ingevolge het bestemmingsplan “Markgouw” bestemd zijn voor respectievelijk “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen”, “Groenvoorziening” en “Speelterrein”.
2.5.1. Ingevolge artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Markgouw” zijn de gronden met de bestemming “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen” bestemd voor kerken, scholen, verenigingsgebouwen, overheidskantoren, tehuizen, een apotheek, een bibliotheek, een medisch centrum, een politiebureau, een telefooncentrale en een overheidswoning, met dien verstande, dat deze overheidswoning uitsluitend mag worden gebouwd op het bestemmingsvlak, dat met de letters OW op de kaart nader is aangeduid, met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder dienstwoningen, en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen. Op gronden die als zodanig zijn aangewezen kan bebouwing worden gerealiseerd met een – met vrijstelling – maximale
goot- en nokhoogte van 8,25 respectievelijk 12,25 m.
Ingevolge artikel 20 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Markgouw” zijn de gronden met de bestemming “Groenvoorziening” bestemd voor gazon en beplanting, en voorzover de gronden met “s” op de kaart zijn aangegeven, zijn deze gronden tevens bestemd voor speelvoorzieningen, alsmede de bouw van gebouwtjes ten dienste van de bestemming tot een oppervlakte van maximaal 10 m² en met een goothoogte van maximaal 3 m.
Ingevolge artikel 21 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Markgouw” zijn de gronden met de bestemming “Speelterrein” bestemd voor kinderspeelplaatsen, alsmede de bouw van gebouwtjes ten dienste van de bestemming tot een oppervlakte van maximaal 10 m² en met een goothoogte van maximaal 3 m en een nokhoogte van maximaal 6 m.
2.6. Appellant heeft zich, in navolging van de SAOZ, op het standpunt gesteld dat [partij] niet in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren, voorzover door realisering van het bouwplan sprake is van bebouwing en gebruik van gronden die in het bestemmingsplan “Markgouw” zijn bestemd voor “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen”, aangezien het gebruik als kinderdagverblijf niet strijdig is met, of tenminste niet nadeliger is dan, het gebruik en de bebouwing die eveneens op basis van deze bestemming hadden kunnen worden gerealiseerd.
Voorzover door de realisering van het bouwplan sprake is van bebouwing en gebruik op de gronden die in het bestemmingsplan “Markgouw” zijn bestemd voor “Groenvoorzieningen” en “Speelterrein” is voor [partij] wel sprake van een planologisch nadeliger situatie, aangezien deze bestemmingen een dergelijk gebruik niet toestaan, terwijl op de gronden met deze bestemming slechts in beperkte mate bebouwing, overeenkomstig de bestemming, is toegestaan.
Als gevolg van de planologische verandering is sprake van enige intensivering van het toegestane gebruik, waarbij tevens sprake is van een beperkte mate van vergroting van de toegestane bebouwing ten opzichte van hetgeen onder het oude planologische regime was toegestaan. Hierdoor is in lichte mate sprake van een verslechterd woonmilieu, door beperking van het uitzicht, vergroting van de parkeerdruk en intensivering van het toegestane gebruik. Voorts is in lichte mate extra geluids- en stankoverlast denkbaar door het gemotoriseerde verkeer ter plaatse van de parkeerstrook.
Op grond van deze overwegingen heeft appellant de waardevermindering van de woning van [partij] vastgesteld op een bedrag van ƒ 5.000,00/€ 2.268,90.
2.7. Vastgesteld moet worden dat de SAOZ en Van Hoogmoed de waarde van de woning vlak vóór het onherroepelijk worden van het vrijstellingsbesluit hebben getaxeerd op ƒ 350.000,00/€ 158.823,08. De door Van Hoogmoed in het kader van de schadeberekening gehanteerde maatstaf dat een redelijk handelend koper in een marge van ongeveer 3% zal afdingen op de koopsom, is op zichzelf beschouwd niet onzorgvuldig, mede gelet op de hoogte van de door de SAOZ vastgestelde waardevermindering die binnen deze marge valt.
2.8. Blijkens het – door de rechtbank overgenomen – advies van Van Hoogmoed is de waardevermindering van de woning ten bedrage van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80 gebaseerd op diverse planschadeveroorzakende aspecten, te weten verlies van uitzicht vanuit de woning op het speelterrein en de groenvoorziening, een toename van geluidsoverlast, extra parkeerdruk, extra verkeersoverlast, en enige inbreuk op de privacy door inkijk in de woning en de tuin.
Niet kan worden gezegd dat de SAOZ, in het kader van de planologische vergelijking en de berekening van de waardevermindering, geen rekening heeft gehouden met deze aspecten. Ook de SAOZ is van mening dat de vergroting van de toegestane bebouwing op en de intensivering van het toegestane gebruik van de gronden die in het bestemmingsplan “Markgouw” zijn bestemd voor “Groenvoorzieningen” en “Speelterrein”, een beperkt planologisch nadeel oplevert.
Er is voorts geen reden om aan te nemen dat de SAOZ de waardevermindering op een te laag bedrag heeft geschat, nu Van Hoogmoed in zijn beoordeling van de planologische verslechtering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overlast die het gevolg zou kunnen zijn van de overige gebruiksmogelijkheden op grond van de bestemming “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen”, zoals kerken, verenigingsgebouwen, overheidskantoren, tehuizen, een apotheek, een bibliotheek, een medisch centrum en een politiebureau. Al deze oorspronkelijke en nog steeds toegelaten overwegend verkeersaantrekkende functies stellen – zoals appellant in navolging van de SAOZ terecht heeft aangevoerd – de extra overlast van het kinderdagverblijf in de vorm van verkeersoverlast en inbreuk op de privacy (door de SAOZ begrepen in het waarderingsaspect “intensivering van het toegestane gebruik”) in een ander daglicht. Ook de StAB is van mening dat de door de SAOZ geschatte waardevermindering niet onredelijk is.
Nu de planologische vergelijking die Van Hoogmoed heeft gemaakt onvolledig is, is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat appellant het advies van de SAOZ niet in redelijkheid heeft kunnen overnemen. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.9. De bestemming “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen” laat ter plaatse de oprichting van een gebouw toe, waarvan de ingang tegenover de woning van [partij] zou kunnen worden gesitueerd. Het betoog van [partij] in beroep dat het woonklimaat niet slechts in lichte mate is verslechterd in vergelijking met de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het perceel op grond van voornoemde bestemming, kan dan ook niet leiden tot het niet alsnog in stand laten van de beslissing op bezwaar.
2.9.1. In het betoog van [partij] in beroep dat de overlast van het kinderdagverblijf verder zal toenemen door de naschoolse opvang op werkdagen tot 18.00 uur ’s avonds, kan evenmin grond worden gevonden voor het niet in stand laten van de beslissing op bezwaar, gelet op de gebruikelijke openingstijden van gebouwen die ter plaatse zouden kunnen worden opgericht op grond van de bestemming “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen”.
2.9.2. Appellant heeft bij de beoordeling van het verzoek om toekenning van een schadevergoeding terecht geen betekenis toegekend aan het door [partij] overgelegde taxatierapport van J. van Eck, nu dat rapport er geen blijk van geeft op een planologische vergelijking te zijn gebaseerd.
2.9.3. Appellant heeft voorts met juistheid geoordeeld dat de kosten van het door [partij] overgelegde taxatierapport niet voor een vergoeding in aanmerking komen, omdat het inschakelen van een deskundige redelijkerwijs niet noodzakelijk was teneinde tot een geobjectiveerde waardebepaling te komen, en dat de overige door [partij] opgevoerde kosten buiten het bestek van artikel 49 van de WRO vallen.
2.9.4. Nog daargelaten dat [partij] de, in het kader van de Wet Waardering Onroerende Zaken, vastgestelde waarde in het economische verkeer van de woning niet in beroep naar voren heeft gebracht, geeft het – in hoger beroep – overgelegde besluit van 27 maart 2002, waarbij de vastgestelde WOZ-waarde per 1 januari 1999 van de woning is gehandhaafd op ƒ 399.000,00/€ 181.058,31, geen aanleiding het bedrag van de door appellant vastgestelde waardevermindering, onjuist te achten. Ook hierin kan derhalve geen aanleiding worden gevonden de beslissing op bezwaar niet alsnog in stand te laten.
2.10. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep dan ook alsnog ongegrond verklaren.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 22 maart 2002, Awb 99-5461;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003