200202922/1.
Datum uitspraak: 2 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 18 april 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Bij besluit van 3 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, aan [vergunninghouder] (hierna: de stichting) bouwvergunning verleend voor het vergroten van een manege, gelegen op het perceel [locatie].
Bij besluit van 12 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten voorzover het de voormelde bouwvergunning betreft. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 30 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 augustus 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.C. van Nie, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Boonstra, ambtenaar, in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorst is daar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] als partij gehoord.
2.1. Bij besluit van 27 juli 2000 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Buitengebied” herzien (hierna: het nieuwe plan). In het nieuwe plan is aan het betrokken perceel de bestemming “Recreatieterrein”, met de nadere aanduiding “P2 (paardensport)” toegekend. De maximale bebouwde oppervlakte die het nieuwe plan daarop toestaat, bedraagt 6.000 m2.
Gedeputeerde staten van Overijssel hebben hieraan goedkeuring verleend bij besluit van 13 maart 2001 (hierna: het goedkeuringsbesluit). Bij uitspraak van 19 februari 2003, bekend onder no. 200102004/1, heeft de Afdeling onder meer het beroep van appellanten, voorzover dat tegen die goedkeuring is gericht, gegrond verklaard en het goedkeuringsbesluit in zoverre vernietigd.
2.2. Na de uitbreiding heeft de manege een omvang van 5.180 m2. Niet in geschil is – en ook de Afdeling stelt dit vast – dat het bouwplan in overeenstemming is met de voorschriften van het nieuwe plan, zoals dat op 13 maart 2001 is goedgekeurd.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college bij het besluit van 12 juli 2001 de bouwvergunning voor de manege terecht heeft gehandhaafd nu het bouwplan volledig past in het nieuwe plan.
2.4. Appellanten keren zich daartegen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat op de door hen tegen het goedkeuringsbesluit aangevoerde gronden, dat besluit, wat het betrokken perceel betreft, niet in stand zal blijven.
2.5. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, diende het college ten tijde van het nemen van het besluit van 12 juli 2001 de aanvraag van de stichting om de bouwvergunning te toetsen aan het nieuwe plan, nu het goedkeuringsbesluit van 13 maart 2001 op dat moment in werking was. Anders dan appellanten veronderstellen, brengt de vernietiging van het goedkeuringsbesluit, voorzover dat betrekking heeft op het betrokken plandeel, niet mee dat er thans van moet worden uitgegaan dat die aanvraag niet aan het plan mocht worden getoetst. Evenmin brengt die vernietiging mee dat de bouwvergunning met terugwerkende kracht zou zijn vernietigd of om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Uit de voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003 vloeit overigens voort, dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de gemeenteraad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot inpassing van het door appellanten gewraakte bouwplan, dat een oppervlakte van 5.180 m2 omvat.
2.6. Gelet hierop is het besluit van 12 juli 2001, voorzover daarbij de vrijstelling voor het betrokken bouwplan is gehandhaafd, in strijd is met artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Aan de voorwaarde voor toepassing van dat artikel, dat sprake dient te zijn van strijd met het geldende plan, werd immers ten tijde van het nemen van het besluit van 12 juli 2001 niet voldaan.
2.7. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat het besluit van 12 juli 2001, waarbij de bouwvergunning is gehandhaafd, niet deugdelijk is gemotiveerd. Gelet op het vorenstaande had zij evenwel dat besluit uitsluitend dienen te vernietigen, voorzover de vrijstelling daarbij is gehandhaafd.
2.8. Nu de rechtbank dit niet heeft gedaan, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellanten gegrond verklaren en het besluit van 12 juli 2001 vernietigen, voorzover dat betrekking heeft op het verlenen van de vrijstelling voor het bouwplan. De beslissing op bezwaarschrift, voorzover de gehandhaafde bouwvergunning betreft, kan in stand blijven. Derhalve behoeft het college geen nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gegeven de aanleiding voor de gegrondverklaring van de hoger beroepen, zal de terugbetaling worden gelast van het door appellanten in hoger beroep gestorte griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 18 april 2002, in de zaak met reg. nos. 01/664 WRO19 H1 A, 01/681 WRO19 H1 A en 01/690 WRO19 H1 A;
III. verklaart het in die zaak door [appellanten] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 12 juli 2001, voorzover daarbij de vrijstelling is gehandhaafd die is verleend voor de uitbreiding van de manege, gelegen op het perceel [locatie];
V. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Meer w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003