ECLI:NL:RVS:2003:AF6703

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205547/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparrebboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoeging rechtsbijstand op basis van financiële situatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, die op 6 september 2002 het beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om toevoeging op basis van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) ongegrond verklaarde. Het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam had op 24 juli 2000 het verzoek van appellant om toevoeging afgewezen, omdat hij niet de benodigde financiële documenten had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de raad terecht had gesteld dat appellant, ondanks dat hij in de gelegenheid was gesteld om de ontbrekende stukken aan te leveren, dit had nagelaten. Hierdoor was het voor de raad niet mogelijk om te beoordelen of appellant recht had op een toevoeging.

De Raad van State heeft de zaak op 27 februari 2003 behandeld, waarbij de raad vertegenwoordigd was door mr. M.M.C. Laan. Appellant was niet ter zitting verschenen. De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de toevoeging terecht was, omdat appellant niet de noodzakelijke jaarstukken en aangiften had overgelegd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 april 2003.

Uitspraak

200205547/1.
Datum uitspraak: 2 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 6 september 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam het verzoek van appellant om toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 31 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 november 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Laan, gemachtigde, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, voorzover van belang, kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde verklaringen of andere bewijsstukken en de verzoeker na op dat verzuim te zijn gewezen heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.
2.2. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant, na daartoe in administratief beroep alsnog uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet de voor de beoordeling van zijn aanvraag noodzakelijke jaarstukken over het jaar 1999, de aangifte IB/PVV 1999 en de laatste jaarafrekening van de hypotheekbank heeft overgelegd. Hierdoor bestond er geen zicht op zijn financiële situatie en kon de raad niet vaststellen of appellant aanspraak kon maken op een toevoeging. Zijn aanvraag is derhalve terecht afgewezen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparrebboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003
195-209.