ECLI:NL:RVS:2003:AF6393

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204241/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen inzake vrijstelling voor bouwrijp maken van gronden

Op 26 maart 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, dat op 18 juli 2001 vrijstelling verleende voor het bouwrijp maken van gronden waar voorheen flats stonden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 1 maart 2002. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen verklaarde op 24 juni 2002 het beroep van appellant ongegrond.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij op 3 augustus 2002 zijn bezwaren kenbaar maakte. Tijdens de zitting op 13 januari 2003 waren geen van de partijen aanwezig. De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant geen processueel belang had bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien hij geen bezwaren had tegen het bouwrijp maken van de gronden. De Raad concludeerde dat het verlenen van de vrijstelling niet in geschil was.

De Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter het beroep van appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren, maar dat dit niet was gebeurd. De uitspraak van de voorzieningenrechter werd vernietigd en het beroep van appellant werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd besloten dat het griffierecht dat door appellant was betaald, moest worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200204241/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen van 24 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan hem, Dienst RO/EZ, afdeling PGE, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling verleend voor het bouwrijp maken van de gronden waarop de voormalige flats "Toplicht” en “Grote Sloep" in de wijk Lewenborg te Groningen, waren gelegen.
Bij besluit van 1 maart 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2002, verzonden op dezelfde dag heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 28 december 2002, 1 januari 2003 en van 2 januari 2003 zijn van appellant nadere stukken ontvangen die aan het dossier zijn toegevoegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003. Geen van de partijen is daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen processueel belang heeft bij een beoordeling van het beroep dat hij tegen het besluit van 1 maart 2002 heeft ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde van de zitting van de rechtbank van 14 juni 2002, waar het beroep van appellant is behandeld, heeft hij geen bezwaren tegen het bouwrijp maken van de betrokken gronden. Dit wordt ondersteund door hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Hieruit volgt dat het verlenen van de vrijstelling voor het bouwrijp maken van de betrokken gronden niet in geschil is.
Een zodanig belang kan evenmin worden ontleend aan de door appellant, met de gevraagde vernietiging van het besluit van 1 maart 2002, beoogde beïnvloeding van de onderhandelingen tussen de gemeente en de eigenaar van het winkelcentrum.
Het betoog van appellant slaagt niet.
2.2. Naar aanleiding van de voormelde overweging had de voorzieningenrechter het beroep van appellant niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep evenwel ongegrond verklaard. Bij brief van 19 augustus 2002, verzonden aan partijen en aan de Raad van State, heeft de griffier van de rechtbank medegedeeld dat de aangevallen uitspraak is gerectificeerd in die zin dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Daargelaten de vraag in welke gevallen dat mogelijk is, is in casu niet gebleken dat de voorzieningenrechter de aangevallen uitspraak, althans de daarin opgenomen beslissing tot ongegrondverklaring van het beroep, heeft gewijzigd en deze wijziging op de voorgeschreven wijze aan appellant heeft bekendgemaakt. Daaruit volgt dat de aangevallen uitspraak in ongewijzigde vorm in hoger beroep ter toetsing voorligt.
2.3. Gelet hierop dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard en de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank te Groningen zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel bestaat aanleiding de terugbetaling te gelasten van het griffierecht dat door appellant in hoger beroep is gestort.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen van 24 juni 2002, in de zaak met reg. nos. AWB 02/367 BSTPL VEN en AWB 02/368 BSTPL VEN;
III. verklaart het beroep van appellant in die zaak niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Meer w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003
313.