ECLI:NL:RVS:2003:AF6385

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204770/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning voor kleinschalige horecadoeleinden in Oirschot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oirschot werd vernietigd. Het college had op 15 mei 2001 een bouwvergunning verleend voor het wijzigen van een bouwplan op een perceel dat eerder op 9 augustus 1994 was goedgekeurd. De rechtbank oordeelde op 16 augustus 2002 dat het college ten onrechte het bezwaar van de verzoeker ongegrond had verklaard. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning, en de rechtbank gaf het college de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

Appellante, die de bouwvergunning had aangevraagd, ging in hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 18 februari 2003 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellante als de verzoeker aanwezig waren, bijgestaan door hun respectieve vertegenwoordigers. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat de kleinschalige horecadoeleinden zich moesten beperken tot één van de aanwezige gebouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bestemmingsplan ruimte bood voor meerdere gebouwen en dat de rechtbank de overkapping bij de berekening van de gebruiksoppervlakte ten onrechte had betrokken.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellante zou worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de interpretatie van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bouwvergunningen kunnen worden verleend.

Uitspraak

200204770/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 augustus 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) aan appellante bouwvergunning verleend voor het op het perceel [locatie] gewijzigd uitvoeren van een bouwplan waarvoor op 9 augustus 1994 vergunning was verleend.
Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2002, verzonden op 23 augustus 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante en van [verzoeker]. Deze zijn aan de partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2003, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.J. Govaers en mr. L.M.T. Moerdijk-Gruijters, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Mariaheide.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet mag een bouwvergunning alleen worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “De Bollen” heeft het betrokken perceel de bestemming “Woondoeleinden” met de nadere aanduiding “Uitspanning”. Ingevolge artikel 5.1.3 is het met “uitspanning” op de kaart “bestemmingen” aangeduide bouwperceel tevens bestemd voor kleinschalige horecadoeleinden, met dien verstande dat een en ander slechts van toepassing is op de ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan reeds bestaande gebouwen en het gebruik maximaal 80 m² mag bevatten.
2.2. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat uit artikel 5.1.3 van de planvoorschriften volgt dat de kleinschalige horecadoeleinden zich dienen te beperken tot één van de ter plaatse aanwezige gebouwen, in de stukken en de aangevallen uitspraak aangeduid als berging/garage.
Dit betoog slaagt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank miskend dat dit planvoorschrift, gelet op de daarin vervatte term “gebouwen”, ziet op meer dan één gebouw. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte uit het planvoorschrift afgeleid dat de overkapping die aan de berging/garage is bevestigd bij de berekening van de in het planvoorschrift genoemde gebruiksoppervlakte moet worden betrokken. Nu uit de stukken is gebleken dat de voor kleinschalige horecadoeleinden gebruikte oppervlakte van de gedeelten van de bestaande bebouwing waarop het bouwplan betrekking heeft minder dan 80 m² is, bestond er, gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, geen grond de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank door [verzoeker] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 augustus 2002, Awb 01/2420 GEMWT;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003
58-378.