200203134/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 27 mei 2002 in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Bij besluit van 1 februari 2000 heeft appellant sub 3 (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van onder meer [appellant sub 2] en [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid en het gebruik van het schip "Donna Liana" van [verzoeker sub 1].
Bij besluit van 14 juli 2000 heeft het college de daartegen door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2000 ingetrokken en te kennen gegeven dat op korte termijn opnieuw besluitvorming zal plaatsvinden op het verzoek om handhavend op te treden tegen de “Donna Liana”.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 mei 2001 heeft het college, in navolging van voornoemd besluit van 14 juli 2000, [verzoeker sub 1] onder oplegging van een dwangsom aangeschreven de “Donna Liana” binnen vier maanden te verplaatsen naar een andere locatie binnen de jachthavenbestemming, dan wel te verplaatsen naar een andere legale locatie.
Bij uitspraak van 27 mei 2002, verzonden op 28 mei 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gegrond verklaard en de besluiten van 14 juli 2000 en 23 mei 2001 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 6 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2002, appellant sub 2 bij brief van 2 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2002, en appellant sub 3 bij brief van 5 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 30 juli 2002. Appellant sub 3 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2002, waar appellant sub 1 in persoon, vertegenwoordigd door mr. J. Breeuwer, gemachtigde, appellant sub 2 in persoon, vertegenwoordigd door mr. E. Schaap Enterman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.Y. Nelemans, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Tevens zijn daar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. H.C.S. van Dop, gemachtigde, en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door [verzoeker sub 1], gemachtigde, als partij gehoord.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de op de plankaart aangegeven bestemming “Water”, in samenhang met het in de planvoorschriften opgenomen algemene gebruiksverbod, aan het innemen van ligplaats met de “Donna Liana” op de in geding zijnde locatie in de weg staat. Dit betoog faalt.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Dorp West-Knollendam heeft de ligplaats van de “Donna Liana” de bestemming “Water”. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 28 september 1982 omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan de op de plankaart aangegeven bestemming “Water” goedgekeurd, maar goedkeuring onthouden aan het op deze bestemming betrekking hebbende artikel 31 van de planvoorschriften. De gemeenteraad heeft geen gevolg gegeven aan de uit artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voortvloeiende verplichting na de onthouding door gedeputeerde staten van goedkeuring aan artikel 31 van de planvoorschriften met inachtneming van het besluit van gedeputeerde staten een nieuw plan vast te stellen. Wel heeft de gemeenteraad onder meer voor het bestemmingsplan “Dorp West-Knollendam” het bestemmingsplan “Aanvullende bestemmingsplanvoorschriften 1985” vastgesteld. In artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat het verboden is gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de gronden gegeven bestemming.
2.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer blijkend uit de uitspraak van 24 augustus 1999, nr. H01.99.0189, Gst. 7118, nr. 6, een planvoorschrift waaraan goedkeuring is onthouden en dat geen overgangsrecht betreft niet overeenkomstig de bedoeling van de goedkeuringsinstantie in het plan worden ingelezen. Behoudens de bij overgangsbepalingen geldende uitzondering, dient een planvoorschrift waaraan goedkeuring is onthouden, buiten toepassing te worden gelaten. Nu gedeputeerde staten aan geheel artikel 31 van het bestemmingsplan “Dorp West-Knollendam”, dat ziet op de bestemming “Water”, goedkeuring hebben onthouden, resteert derhalve slechts de wel goedgekeurde aanduiding van deze bestemming op de plankaart. Anders dan appellanten betogen is de vraag of de “Donna Liana” een plezierjacht is voor deze procedure niet van belang.
2.4. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de overige in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen en de wel goedgekeurde planvoorschriften onvoldoende aanknopingspunten bieden om te oordelen dat het innemen van ligplaats met de “Donna Liana” op gronden met de bestemming “Water” met die bestemming in strijd is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003.