ECLI:NL:RVS:2003:AF5998

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203213/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M. Oosting
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Spaar en Hout te Haarlem en goedkeuring door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 maart 2003 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Spaar en Hout" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De Stichting De Hoeksteen en andere appellanten hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan, dat op 19 september 2001 door de gemeenteraad van Haarlem was vastgesteld. De appellanten stelden dat belangrijke maatvoeringen, zoals goothoogten, onjuist waren vermeld in het ontwerp-plan en dat de gemeenteraad in plaats van het gewijzigd vaststellen van het plan, het opnieuw in procedure had moeten brengen. De Afdeling overwoog dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp, zolang deze wijzigingen niet zo groot zijn dat er sprake is van een wezenlijk ander plan. De Afdeling oordeelde dat de wijzigingen in dit geval niet van dien aard waren en dat de gemeenteraad terecht had besloten om het plan vast te stellen zonder een nieuwe procedure te doorlopen.

Daarnaast voerden de appellanten aan dat de goedkeuring van het plan onterecht was verleend, omdat het mogelijk maakt dat karakteristieke bebouwing kan worden gesloopt en dat de nieuwe bebouwing te dicht op de historische bebouwing is voorzien. De Afdeling oordeelde dat een bestemmingsplan de sloop van bebouwing niet kan voorkomen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verbod op sloop rechtvaardigden. Ook werd geoordeeld dat de bebouwingsdichtheid in het stedelijk inbreidingsgebied niet onaanvaardbaar was. De Afdeling concludeerde dat het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en verklaarde de beroepen van de Stichting De Hoeksteen en de andere appellanten ongegrond.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsmarges die de gemeenteraad heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de rol van de Raad van State in het toetsen van de rechtmatigheid van dergelijke besluiten.

Uitspraak

200203213/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting De Hoeksteen", gevestigd te Haarlem,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2001 heeft de gemeenteraad van Haarlem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 augustus 2001, het bestemmingsplan “Spaar en Hout” vastgesteld.
Bij besluit van 16 april 2002, kenmerk 2001/36337, heeft verweerder beslist omtrent de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben de Stichting De Hoeksteen bij brief van 13 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2002, en [appellanten sub 2] bij brief van 11 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2002, beroep ingesteld. De Stichting De Hoeksteen heeft haar beroep aangevuld bij ongedateerde brief, ingekomen bij de Raad van State op 15 juli 2002.
Bij brief van 28 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2003, waar De Stichting De Hoeksteen, vertegenwoordigd door H.T.M. Vijn, J.M. van der Weiden en J.D. Gerritsen, [appellanten sub 2], in de persoon van [een der appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn mr. E.R. Mak en ir. R.B. Fukken, ambtenaren van de gemeente, namens de gemeenteraad van Haarlem, mr. A.M. van de Laar namens het Spaarne ziekenhuis en mr. A.A. Kozijn, namens Bouwfonds ontwikkeling B.V.
2. Overwegingen
2.1. Het plangebied ligt tussen het Spaarne en de Haarlemmerhout ten zuiden van de binnenstad van Haarlem. Het plan voorziet in een actualisering van de planologische regelingen en heeft grotendeels een conserverend karakter met uitzondering van het gebied van de zogenoemde Mariastichting, waar is voorzien in de mogelijkheid tot herontwikkeling.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. De Stichting De Hoeksteen heeft aangevoerd dat in het ontwerp-plan zoals dit ter visie is gelegd belangrijke maatvoeringen zoals goothoogten onjuist zijn vermeld. Om die reden had de gemeenteraad volgens appellante, in plaats van het gewijzigd vaststellen van het plan op deze punten, het plan opnieuw in procedure moeten brengen.
2.3.1. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de gemeenteraad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen, waaronder een aanpassing van de goothoogten die in het ontwerp-plan onjuist zijn opgenomen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Ook anderszins bestaat geen grond om te oordelen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de gewijzigde vaststelling van het plan kon worden volstaan, en dat de wettelijke procedure, met inbegrip van de gelegenheid tot inspraak en indienen van zienswijzen tegen een nieuw ontwerp-bestemmingsplan, niet opnieuw behoefde te worden doorlopen.
2.4. De Stichting De Hoeksteen heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover dit mogelijk maakt dat bebouwing die volgens haar als karakteristiek moet worden aangemerkt kan worden gesloopt. Daarnaast stelt zij dat de nieuwe bebouwing in het uitwerkingsgebied te dicht op de historische bebouwing is voorzien en hiermee niet harmonieert. Voorts meent zij dat de bebouwingsdichtheid te groot is.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat een bestemmingsplan de sloop van bebouwing niet kan voorkomen. In dit verband is van belang dat het opnemen van een onvoorwaardelijk gebod tot handhaving van bebouwing in het bestemmingsplan, zoals appellante wenst, in beginsel niet is gerechtvaardigd. Een dergelijk gebod zou een veel verdergaande bescherming bieden dan de Monumentenwet 1988 voor beschermde stadsgezichten en beschermde monumenten biedt en daarmee tegelijk veel verdergaande beperkingen opleggen aan de rechthebbenden. Ingevolge de Monumentenwet 1988 is het immers niet zonder meer verboden een monument of een bouwwerk te slopen; hiervoor kan een vergunning worden verleend.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een dergelijk verbod in dit geval desondanks gerechtvaardigd is.
2.4.2. De overige bezwaren van appellante hebben betrekking op het plandeel met de bestemming “Uitwerkingsgebied”. Dit plandeel betreft het terrein van de voormalige Mariastichting. Blijkens de stukken is vanwege de wens tot herinrichting van het gebied als stedelijk inbreidingsgebied een uitwerkingsverplichting voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de planvoorschriften kunnen de bestemmingen wonen, kantoren, bedrijven, maatschappelijke doeleinden, horeca, tuinen en erven, verkeersdoeleinden en openbaar groen worden opgenomen in het uitwerkingsplan. In de uitwerkingsbepaling zijn voorwaarden opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen.
Verweerder heeft gesteld dat de nadere invulling van het gebied nog niet vaststaat gelet op de beoogde herinrichting en dat eerst bij het uitwerkingsplan zal blijken in hoeverre rekening is gehouden met de bestaande bebouwing. In dit verband acht hij de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximum bouwhoogten niet bij voorbaat onaanvaardbaar uit stedenbouwkundig oogpunt. Volgens verweerder zijn voorts voldoende waarborgen in de uitwerkingsbepaling opgenomen om tot een uitwerkingsplan te komen dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en waarbij rekening wordt gehouden met de betrokken belangen.
Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Zij neemt daarbij in aanmerking dat blijkens het deskundigenbericht de karakteristieke waarde van de bebouwing langs het Zuider Buiten Spaarne bestaat uit de afwisseling van bouwvolumes en de schaal van de bebouwing. Derhalve staat niet op voorhand vast dat op enige plaats binnen dit plandeel het gebruik maken van de mogelijke bouwhoogte van 15 meter, daargelaten dat de eventuele aantasting van waarden nader dient te worden afgewogen tegen de belangen die met bebouwing worden gediend, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht.
Evenmin acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat de bebouwingsdichtheid in dit geval gelet op de aard van het gebied als stedelijk inbreidingsgebied niet onaanvaardbaar is onredelijk.
2.4.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan op deze punten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de Stichting De Hoeksteen is ongegrond.
2.5. [appellanten sub 2] hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan voorzover in het beeldkwaliteitsplan is vermeld dat de erfafscheidingen aan de Kleine [locatie] worden verwijderd en de gestapelde villa’s geen privé-tuinen mogen hebben.
2.5.1. Verweerder heeft in het bezwaar van appellanten geen reden gezien goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden. Hij heeft hiertoe overwogen dat de afwezigheid van erfafscheidingen in het beeldkwaliteitsplan weliswaar als gewenste beeldkwaliteit wordt aangegeven voor de groenstructuur in het gebied, maar dat dit niet betekent dat deze verwijderd zullen worden.
2.5.2. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage bij de plantoelichting opgenomen. Hierin zijn blijkens de tekst beleidsintenties omschreven ten aanzien van de gewenste ruimtelijke structuur. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting doch maakt deze, gelet op het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, geen deel uit van het plan.
Verweerder heeft derhalve terecht overwogen dat aan het beeldkwaliteitsplan, mede gelet erop dat in de planvoorschriften niet naar dit beeldkwaliteitsplan wordt verwezen, geen bindende betekenis toekomt.
2.5.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003
317.