ECLI:NL:RVS:2003:AF5988

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204848/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen het kappen van bomen door het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde

Op 19 maart 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant uit Lichtenvoorde tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde om handhavend op te treden tegen het kappen van bomen door de Stichting Ruitercentrum Groot Lichtenvoorde op een manegeterrein aan de Boschlaan. Het college had op 21 februari 2001 besloten om geen handhaving te verrichten en verklaarde op 11 juni 2001 het daartegen ingediende bezwaar ongegrond. De rechtbank Zutphen had op 23 juli 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 11 februari 2003 ter zitting behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door B. ten Have. De appellant betoogde dat het kappen van de bomen niet als dunning in de zin van de kapverordening kan worden beschouwd. De Afdeling oordeelde dat het college terecht had gesteld dat er sprake was van dunning bij wijze van onderhoud, aangezien er naast de gekapte bomen nog veel andere bomen stonden.

Daarnaast betoogde de appellant dat het kappen in strijd was met het bestemmingsplan, omdat dit de inrijbak van de manege zou hebben vergroot en de bufferfunctie van het terrein met de bestemming 'bos en natuurgebied' zou hebben aangetast. De Afdeling verwierp dit betoog, omdat niet was gebleken dat de inrijbak was vergroot en concludeerde dat de bufferfunctie op termijn zelfs versterkt zou worden door de verbeterde groeimogelijkheden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200204848/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lichtenvoorde,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 23 juli 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het kappen van bomen door de Stichting Ruitercentrum Groot Lichtenvoorde op het manegeterrein aan de Boschlaan te Lichtenvoorde.
Bij besluit van 11 juni 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2002, verzonden op 30 juli 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door B. ten Have, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Daar is ook gehoord de Stichting Ruitercentrum Groot Lichtenvoorde, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant dat het kappen van de bomen niet als dunning in de zin van de kapverordening kan worden beschouwd, faalt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van dunning bij wijze van onderhoud nu uit de foto’s blijkt dat naast en tussen de bomen die gekapt zijn een groot aantal bomen is blijven staan.
2.2. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het kappen van de bomen in strijd is met het bestemmingsplan omdat daardoor de inrijbak van de manege is vergroot en omdat daardoor de bufferfunctie van het gedeelte van het terrein met de bestemming “bos en natuurgebied” is aangetast. Dit betoog faalt. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat de inrijbak is vergroot. Wel is ter zitting gebleken dat overhangende takken boven de inrijbak zijn weggehaald om deze beter te kunnen benutten. Voorts is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat, alhoewel de bufferfunctie door het kappen van de bomen tijdelijk enigszins is aangetast, door de verbeterde groeimogelijkheden verdichting plaats zal vinden en de bufferfunctie op termijn wordt versterkt. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het kappen van de bomen niet in strijd is met artikel 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003
58-398.