200205283/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders te Noordoostpolder.
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders te Noordoostpolder (hierna: het college) geweigerd op grond van artikel 3, lid 2, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nagelerweg" vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning annex kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door J. Wassink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van appellant dat gelet op de bewoordingen in de brief van 29 januari 2001, het daarin vervatte verzoek was gericht op het verkrijgen van een bouwvergunning voor het aangegeven bouwplan, faalt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de brief van appellant van 29 januari 2001 als een aanvraag om vrijstelling dient te worden aangemerkt. In dit verband acht de Afdeling van belang dat appellant in het beroepschrift bij de rechtbank het college heeft gevolgd in haar opvatting dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar een weigering om vrijstelling te verlenen behelsden en niet is opgekomen tegen het standpunt van het college dat de brief van 29 januari 2001 als een aanvraag om vrijstelling diende te worden opgevat.
2.2. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de woning op het perceel naast het bedrijf van appellant, waarvoor bij besluit van 2 januari 1996 bouwvergunning is verleend, voor de toepassing van de geldende planvoorschriften moet worden aangemerkt als een dienstwoning ten behoeve van het bedrijf van appellant. Dat in de aanvraag om bouwvergunning en in de verleende bouwvergunning niet gerept wordt over een dienstwoning ten behoeve van het bedrijf Motorcentrum Emmeloord, maakt dit niet anders, nu op de bij de aanvraag om bouwvergunning behorende tekening het motorcentrum op [locatie] is ingetekend. Gelet daarop moet worden aangenomen dat met het in de bouwvergunning genoemde bedrijfsgebouw het motorcentrum bedoeld is, temeer nu ter zitting door appellant is bevestigd dat ter plekke geen ander bedrijfsgebouw aanwezig was. Het college was derhalve niet bevoegd op grond van artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Nagelerweg”, vrijstelling te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003