ECLI:NL:RVS:2003:AF5980

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tweede vrijstaande woning op agrarisch perceel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de weigering van de bouwvergunning voor een tweede vrijstaande woning op een agrarisch perceel in Boxtel. Het college van burgemeester en wethouders van Boxtel had op 19 december 2000 de bouwvergunning geweigerd, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 1 mei 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank te 's-Hertogenbosch bevestigde op 10 mei 2002 deze beslissing, waarop appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 12 december 2002, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. C.G.J.M. Termaat, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaar M.W.C. Heesbeen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de situatie op het perceel beoordeeld in het licht van het bestemmingsplan “Buitengebied 1994”. Dit bestemmingsplan staat slechts de bouw van één vrijstaande woning toe op de aangewezen gronden. De Afdeling concludeert dat de aanduiding op de plankaart, die een tweede woning suggereert, een kennelijke verschrijving is. Appellanten betwistten dit en stelden dat er op de peildatum sprake was van aaneengeschakelde bebouwing, wat hen het recht zou geven om een tweede woning te bouwen. De Afdeling oordeelt echter dat, hoewel de foto’s van appellanten niet onaannemelijk maken dat er twee woningen waren, de planvoorschriften niet toestaan dat er een tweede vrijstaande woning wordt gebouwd.

De slotsom is dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd en dat de rechtbank, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel is gekomen. Het hoger beroep van appellanten is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met verbetering van gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200203634/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 mei 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) de door appellanten gevraagde bouwvergunning voor het bouwen van een tweede vrijstaande woning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) geweigerd.
Bij besluit van 1 mei 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2002, verzonden op 27 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 4 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 juli 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1994” heeft het perceel de bestemming “Agrarische gebieden met gebiedseigen natuurwaarden, zeer kwetsbaar”, met de nadere aanduiding “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel II.20, lid A sub I, onder 1, van de bij dit plan behorende voorschriften zijn op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel II.20, lid B, sub I, aanhef en onder a. mogen op de in lid A I bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de woonfunctie worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. bij iedere aanwijzing ten hoogste een (vrijstaande) woning mag worden gebouwd;
2. voor zover op de kaart bij de onder 1 bedoelde aanwijzing een getal is aangegeven het alsdan aangegeven aantal (vrijstaande of blokken van twee of meer aaneengesloten) woningen mag worden gebouwd;
3. de woning uitsluitend mag worden gebouwd ter plaatse van de op het tijdstip van de in ontwerp terinzagelegging van het plan aanwezige woning.
2.2. Op de plankaart is ter plaatse van het onderhavige perceel één (hoofd-)gebouw, voorzien van het cijfer “2” aangegeven.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of, gelet op artikel II.20, lid B, sub I, aanhef en onder a.2. en a.3. van de planvoorschriften, de bouw van een tweede vrijstaande woning op het perceel is toegestaan.
2.3. Aan de beslissing op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat ten tijde van de in ontwerp terinzagelegging van het bestemmingsplan (hierna: de peildatum) op het perceel één woning op het perceel aanwezig was. De aanduiding “2” op de plankaart ter plaatse van het perceel berust volgens het college op een kennelijke verschrijving.
2.4. Appellanten betwisten dat sprake is van een kennelijke verschrijving. Volgens appellanten mochten zij afgaan op de juistheid van de aanduiding op de plankaart. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan in 1994 op het perceel slechts één woning aanwezig was. Daartoe hebben appellanten nader aangevoerd dat het oude pand bestond uit twee spiegelbeeldig gebouwde, vrijwel identieke landarbeidershuisjes met elk een eigen keuken, ingang en schoorsteen, ter ondersteuning waarvan appellanten een foto hebben overgelegd. De rechtbank heeft dan ook miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan de bouw van een tweede woning niet toelaat.
2.5. Gelet op de door appellanten overgelegde foto acht de Afdeling niet onaannemelijk dat op de peildatum aaneengesloten bebouwing aanwezig was op het perceel welke uit bouwkundig oogpunt kon worden aangemerkt als een dubbel woonhuis. De aanduiding “2” op de plankaart is mitsdien, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, in overeenstemming met de situatie ter plaatse op de peildatum. Dit brengt evenwel niet mee dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Gelet op het bepaalde in artikel II.20. lid B, sub I, aanhef en onder a.3. is de bouw van woningen slechts mogelijk overeenkomstig de situatie zoals deze op de peildatum bestond. Nu op de peildatum één gebouw met daarin twee aaneengesloten woningen op het perceel aanwezig was, volgt uit artikel II.20, lid B, sub 1, aanhef en onder a.2 in samenhang met a.3, van de planvoorschriften dat uitsluitend ter plaatse van dit op de peildatum aanwezige gebouw een blok van twee aaneengesloten woningen mag worden gebouwd. Aangezien op de peildatum niet twee vrijstaande woningen op het perceel aanwezig waren, staan de planvoorschriften aan de bouw van een tweede vrijstaande woning op het perceel in de weg.
2.6. De slotsom is dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht heeft geweigerd. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003
71-412.