200203371/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 23 april 2002 in het geding tussen:
vereniging “BENEGORA”, gevestigd te Bergen op Zoom
het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.
Bij besluit van 14 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht (hierna: het college) aan appellanten vrijstelling en bouwvergunning verleend voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een akkerbouw- en vleeskuikenbedrijf, een bedrijfswoning alsmede een windturbine op het perceel kadastraal bekend gemeente […], sectie […], plaatselijk bekend [locatie] (ongenummerd) te [plaats].
Bij besluit van 21 mei 2001 heeft het college het daartegen door de vereniging “BENEGORA” (hierna: Benegora) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2002, verzonden op 7 mei 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door Benegora ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 22 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 augustus 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 22 augustus 2002 heeft Benegora een reactie ingezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en Benegora, vertegenwoordigd door mr. J.M.E. Kessels, advocaat te Venlo, zijn verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college Benegora ten onrechte als belanghebbende bij het in bezwaar gehandhaafde besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning heeft aangemerkt.
2.2. De regels van ontvankelijkheid zijn van openbare orde en worden door de rechter ambtshalve getoetst, derhalve ook indien er geen beroep op wordt gedaan. De stelling van het college en van Benegora, dat de ontvankelijkheid niet eerst in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld, kan dan ook geen doel treffen.
2.3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van deze wet wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.4. Blijkens haar statuten heeft Benegora ten doel in de gebieden West Noord-Brabant en Oost Zeeuws-Vlaanderen in Nederland en Antwerpen en omstreken in België het beleid op het terrein van milieuzorg, natuurbehoud, landschapsbescherming en alle in dit kader daarmee verband houdende vraagstukken te beoordelen, te beïnvloeden en te begeleiden, alles in de meest uitgebreide zin.
2.5. Anders dan appellanten betogen is het door Benegora bij de vrijstelling en bouwvergunning voor de windturbine gestelde belang van landschapsbescherming aan te merken als een algemeen belang dat zij blijkens haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder beoogt te behartigen. Niet kan worden ingezien dat de in de statuten van deze vereniging opgenomen doelstellingen te algemeen zijn geformuleerd, zoals appellanten hebben betoogd. Het college heeft Benegora dan ook terecht aangemerkt als belanghebbende bij het in bezwaar gehandhaafde besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders het bouwplan ten onrechte in overeenstemming met redelijke eisen van welstand hebben geoordeeld. Volgens appellanten heeft de rechtbank miskend dat Benegora in bezwaar noch in beroep heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met deze eisen.
Dit betoog faalt. In haar bezwaarschrift, naar de inhoud waarvan in het beroepschrift is verwezen, heeft Benegora gesteld dat realisering van de van het bouwplan deel uitmakende windturbine met een ashoogte van 60 meter leidt tot visuele hinder, horizonvervuiling en aantasting van het karakteristieke landschap. De rechtbank heeft deze stelling, overeenkomstig artikel 8:69, tweede lid van de Awb, terecht aangemerkt als een grond die betrekking heeft op de welstand. Ter zitting van de rechtbank heeft Benegora voorts uitdrukkelijk gewezen op het ontbreken van een welstandsadvies met betrekking tot een windturbine met een ashoogte van 60 meter. De rechtbank is met haar oordeel daarover dan ook niet getreden buiten de omvang van het aan haar voorgelegde geschil.
2.7. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college het oordeel dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand ten onrechte heeft gebaseerd op het advies van Welstandszorg Noord-Brabant van 25 september 1997. Dit advies gaat uit van een windturbine met een ashoogte van 50 meter in plaats van een windturbine met een ashoogte van 60 meter, waarin het, na dit advies gewijzigde, onderhavige bouwplan voorziet. Anders dan appellanten betogen heeft de rechtbank dit terecht aangemerkt als een in dit geval relevant verschil in hoogte dat noopte tot een nieuw welstandsadvies.
2.8. Aan het betoog van appellanten dat het verwijderen van de windturbine leidt tot kapitaalvernietiging en schade gaat de Afdeling voorbij, aangezien thans uitsluitend aan de orde is het oordeel van de rechtbank ter zake van de door het college verleende bouwvergunning.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003