200203614/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats]
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 23 mei 2000 heeft de gemeenteraad van Raalte, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 mei 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "De Enk 1999".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2000, kenmerk RWB/2000/2122, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 16 januari 2002, no. 200100982/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 19 december 2000 vernietigd voorzover daarbij onder meer goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden met categorie indeling 4” en de aanduiding “detailhandel in volumineuze goederen en bouwmarkten toegestaan”, zoals op de plankaart roodomlijnd is aangegeven. Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 mei 2002, RWB/2002/1291, opnieuw over de goedkeuring van evengenoemd plandeel beslist.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2002 en 18 september 2002.
Bij brief van 21 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Raalte, vertegenwoordigd door H.W. Ruiterkamp, ambtenaar bij de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Durisol Raalte B.V.”, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. W. van Gelein Vitringa, advocaat te Deventer.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hen toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. De gemeenteraad heeft de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de aanduiding “categorie 4” toegekend aan gronden tussen de spoorlijn Zwolle-Enschede en de Rijksweg N35.
Ingevolge artikel 7.1, sub 1, van de planvoorschriften zijn, voor zover hier van belang, de als zodanig op de kaart aangeduide gronden bestemd voor bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Bij besluit van 19 december 2000 heeft verweerder goedkeuring verleend aan dit plandeel en planvoorschrift.
Bij uitspraak van 16 januari 2002, 200100982/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 19 december 2000 voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan een deel van evengenoemd plandeel, zoals nader aangegeven op een bij die uitspraak behorende gewaarmerkte kaart, vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Daartoe heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat op de desbetreffende gronden het bedrijf Durisol Raalte B.V. is gevestigd en dat in het kader van de vraag of voormelde bestemmingsregeling passend is voor dit bedrijf, de feitelijke bedrijfsvoering niet juist is bezien.
2.4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring onthouden aan het plandeel waarop de door de Afdeling uitgesproken vernietiging betrekking heeft. Hiertoe heeft verweerder besloten omdat een bestemmingsregeling omvattende bedrijven tot en met categorie 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten voor Durisol Raalte B.V. niet passend is en voor dit bedrijf in een planherziening op basis van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een maatbestemming moet worden opgenomen.
2.5. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan twee delen van genoemd plandeel. Hiertoe voert zij aan dat zij de gronden waarop deze twee delen zien aan anderen dan Durisol Raalte B.V. verhuurt, dat dit bedrijf niet op deze gronden gevestigd is en dat hiervoor de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de aanduiding “categorie 4” passend is. Verweerder had derhalve aan een kleiner plandeel goedkeuring moeten onthouden.
2.6. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat, volgens opgave van het gemeentebestuur in 2000, de gronden waarop het niet goedgekeurde plandeel ziet, bij Durisol Raalte B.V. in gebruik waren. De Afdeling is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden bij het bestreden besluit van dit laatste heeft mogen uitgaan. Ook bij de uitspraak van 16 januari 2002 is de Afdeling hiervan uitgegaan. Niet gebleken is dat appellante vervolgens voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit heeft laten weten dat de situatie anders zou zijn.
Gelet hierop leidt hetgeen appellante heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat verweerder de door haar bedoelde plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Evenmin leidt dit tot het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerder heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan deze plandelen.
2.7. Overigens wijst de Afdeling nog op het volgende.
Als gevolg van de onthouding van goedkeuring dient de gemeenteraad op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de desbetreffende gronden een planherziening vast te stellen. De onthouding van goedkeuring staat er niet aan in de weg, daarbij de door verweerder beoogde maatbestemming (slechts) toe te kennen aan het terrein dat alsdan feitelijk bij Durisol Raalte B.V. in gebruik blijkt te zijn en aan de overige gronden waarop deze onthouding van goedkeuring ziet een andere passende bestemming te geven. Van belang is uiteraard daarbij dat partijen het gemeentebestuur genoegzaam informeren over de feitelijke situatie.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. De Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003