ECLI:NL:RVS:2003:AF5609

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205206/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering voorbereidingsbesluit voor bedrijfswoning en paardenfokbedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 14 augustus 2002 hun beroep ongegrond verklaarde. De appellanten, beiden wonend te [woonplaats], hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeenteraad van Skarsterlân van 31 mei 2000, waarin werd geweigerd een voorbereidingsbesluit te nemen voor de oprichting van een bedrijfswoning en paardenfokbedrijf op het perceel [locatie]. De gemeenteraad verklaarde het bezwaar van appellanten op 29 november 2000 ongegrond.

Appellanten stelden dat de gemeenteraad ten onrechte niet had gemotiveerd waarom hij geen planologische medewerking wilde verlenen aan hun verzoek. De rechtbank oordeelde echter dat er geen strijd was met het motiveringsbeginsel, en dat de gemeenteraad niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. Appellanten voerden ook aan dat zij op basis van eerdere brieven van het college van burgemeester en wethouders een rechtens te honoreren verwachting hadden dat er een bouwvergunning zou worden verleend voor ten minste één woning. De rechtbank verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel, wat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde.

De zitting vond plaats op 7 februari 2003, waar appellant A. de Vries in persoon verscheen, bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen. De gemeenteraad werd vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 12 maart 2003.

Uitspraak

200205206/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 augustus 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Skarsterlân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2000 heeft de raad van de gemeente Skarsterlân (hierna: de gemeenteraad) aan appellanten geweigerd een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te nemen voor het perceel [locatie] ten einde de oprichting van een bedrijfswoning en paardenfokbedrijf dan wel een burgerwoning op dit perceel mogelijk te maken.
Bij besluit van 29 november 2000 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 december 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2003, waar appellant A. de Vries in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover van belang, kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad ten onrechte heeft nagelaten te motiveren waarom hij niet bereid is planologische medewerking te verlenen aan het realiseren van een paardenhouderij met daarbij behorende bedrijfswoning dan wel een burgerwoning op het perceel.
Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld is van strijd met het motiveringsbeginsel geen sprake.
2.3. Appellanten kunnen voorts niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank heeft miskend dat zij aan de brieven van het college van burgemeester en wethouders van 3 februari 1987 en 20 november 1989 de rechtens te honoreren verwachting mochten ontlenen dat in ieder geval voor één woning bouwvergunning zou worden verleend. De rechtbank heeft dit beroep op het vertrouwensbeginsel terecht en op goede gronden verworpen. Overigens kan de door appellanten aan deze brieven gegeven uitleg daarin naar het oordeel van de Afdeling niet worden gelezen.
2.4. Eveneens terecht en op goede gronden heeft de rechtbank tenslotte geoordeeld dat de gemeenteraad niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door te weigeren een voorbereidingsbesluit te nemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
17-412.