ECLI:NL:RVS:2003:AF5607

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205204/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door gemeenteraad Skarsterlân

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 maart 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen de gemeenteraad van Skarsterlân. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding dat door de gemeenteraad is afgewezen. Appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen de weigering van de gemeenteraad om een voorbereidingsbesluit te nemen voor een paardenfokbedrijf met bedrijfswoning of een burgerwoning op een specifiek perceel. De gemeenteraad had eerder, op 29 november 2000, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en dit besluit werd in een later bezwaar opnieuw gehandhaafd. De rechtbank te Leeuwarden had op 14 augustus 2002 het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellanten hun verzoek om schadevergoeding hadden gebaseerd op een eerdere toezegging van de gemeenteraad. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad appellanten terecht in hun bezwaar had ontvangen en dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van appellanten werd alsnog ongegrond verklaard. De Afdeling besloot dat het griffierecht aan appellanten moest worden terugbetaald.

Uitspraak

200205204/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 augustus 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Skarsterlân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2000 heeft de raad van de gemeente Skarsterlân (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellanten om vergoeding van schade tengevolge van zijn weigering een voorbereidingsbesluit te nemen afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2001 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellanten in hun bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 december 2002 heeft de gemeenteraad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door
A.C. Teuben-Bokma, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 12 juli 2000 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de weigering van de gemeenteraad om een voorbereidingsbesluit te nemen ten behoeve van een paardenfokbedrijf met bedrijfswoning dan wel een burgerwoning op het perceel [locatie]. Daarbij hebben zij, voor het geval de gemeenteraad zijn weigering in bezwaar handhaaft, de raad tevens verzocht om compensatie voor de schade wegens niet-nakoming van een in een brief van 2 februari 1987 door het college van burgemeester en wethouders gedane toezegging bouwvergunning te verlenen. Appellanten hebben uitdrukkelijk verzocht om in dat geval een zuiver schadebesluit te nemen.
2.2. Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat appellanten aan hun verzoek om schadevergoeding vermelde brief van 2 februari 1987 ten grondslag hebben gelegd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ligt aan dat verzoek ten grondslag het in bezwaar gehandhaafde – en volgens appellanten onrechtmatige - besluit van de gemeenteraad tot weigering van het nemen van een voorbereidingsbesluit. Daartegen staat ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open. Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan. De gemeenteraad heeft appellanten dan ook terecht in hun bezwaar ontvangen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd zij het op andere grond dan door appellanten aangevoerd. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State, dient de zaak in beginsel te worden teruggewezen. De Afdeling ziet echter aanleiding met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State de zaak zonder terugwijzing af te doen. Daartoe overweegt zij het volgende.
2.4. Bij beslissing op bezwaar van 29 november 2000 heeft de gemeenteraad zijn besluit tot weigering van het door appellanten gevraagde voorbereidingsbesluit gehandhaafd. Ten aanzien van dat besluit is geen voorlopige voorziening gevraagd. Op het daartegen door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep was ten tijde van de beslissing op bezwaar terzake van het verzoek om schadevergoeding nog niet beslist. Dit in aanmerking nemende bestond voor de gemeenteraad bij zijn beslissing op bezwaar geen aanleiding uit te gaan van de onrechtmatigheid van zijn besluit van 29 november 2000. De gemeenteraad heeft derhalve terecht de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in bezwaar gehandhaafd.
2.5. Voorts overweegt de Afdeling dat zij bij uitspraak van heden inzake no. 200205206/1 het hoger beroep van appellanten, voorzover betreffende de gehandhaafde weigering om een voorbereidingsbesluit te nemen, ongegrond heeft geoordeeld. Daartoe is onder meer overwogen dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat van schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is. Het standpunt van appellanten dat het besluit van 25 april 2001 jegens hen onrechtmatig is omdat het vertrouwensbeginsel mee zou brengen dat de gemeenteraad in redelijkheid niet kon weigeren een voorbereidingsbesluit te nemen, is derhalve onjuist.
2.6. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient (ontvankelijk doch) alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat onder deze omstandigheden geen aanleiding.
2.8. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht aan appellanten wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 augustus 2002, 01/543 WET;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
III. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
17-412.