ECLI:NL:RVS:2003:AF5606

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205320/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan voor kasuitbreiding in natuurontwikkelingsgebied

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder, goedkeuring onthouden aan een wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Alphen Chaam was vastgesteld. Het wijzigingsplan betrof de nieuwbouw van een kas van 3000 m², bedoeld als uitbreiding van het bestaande tuinbouwbedrijf. Appellant, de eigenaar van een perceel in de nabijheid, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat de uitbreiding in strijd was met het provinciale beleid en de goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het wijzigingsplan niet in overeenstemming was met de geldende regels en beleidslijnen. Verweerder had goedkeuring onthouden omdat het perceel waarop de kas zou worden gebouwd, volgens het streekplan, deel uitmaakte van de groene hoofdstructuur en een natuurontwikkelingsgebied was. De Raad van State oordeelde dat de uitbreiding van de kas niet verenigbaar was met de ontwikkeling van natuur en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het besluit van verweerder te weerleggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het wijzigingsplan in strijd was met het provinciale beleid. De Afdeling heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 maart 2003.

Uitspraak

200205320/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen Chaam het wijzigingsplan "[locatie], Chaam" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 augustus 2002 beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2002, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.J.M. Roelands, ambtenaar bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan is ingevolge artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld en betreft een wijziging van het bestemmingsplan “Buitengebied Chaam” (hierna: het bestemmingsplan).
Met het wijzigingsplan wordt beoogd de nieuwbouw van een kas van 3000 m² mogelijk te maken. Het betreft een uitbreiding van het kassenbestand van het aan de [locatie] gevestigde tuinbouwbedrijf. Hiertoe is aan deze gronden de bestemming “Agrarische bedrijfsdoeleinden” toegekend en is op een deel van deze gronden een bouwvlak geprojecteerd.
Bij het bestreden besluit is goedkeuring onthouden aan het wijzigingsplan.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan. Hiertoe voert hij aan dat de kas ingepast wordt in de omgeving en dat derhalve de natuurontwikkeling niet zal worden gefrustreerd. Bovendien is de bedrijfsvoering van dien aard dat het milieu niet zal worden beschadigd. Appellant stelt verder dat hij eigenaar van een perceel ten zuiden van het plangebied is dat zich goed leent voor het ontwikkelen van natuurwaarden. Hij is bereid dit perceel in te leveren bij Brabants Landschap.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders is van mening dat een kleine vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is om de nieuwbouw van een kas van 3000 m² mogelijk te maken.
2.5. Verweerder heeft goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden omdat het perceel waarop de uitbreiding is voorzien volgens het streekplan tot de groene hoofdstructuur (hierna: de GHS) behoort en een natuurontwikkelingsgebied is. Het bouwen van de kas verdraagt zich niet met de ontwikkeling van natuur ter plekke. Gelet hierop acht verweerder het plan in strijd met het provinciale beleid zoals neergelegd in het streekplan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om in dit geval niet aan dit beleid vast te houden.
2.6. Blijkens de streekplankaart behorende bij het streekplan “Brabant in balans” liggen de betrokken gronden in een gebied dat is aangeduid als GHS, GHS-landbouw en natuurontwikkelingsgebied. Het als GHS-landbouw aangemerkte gebied omvat landbouwgebieden en andere gebieden met bijzondere (potentiële) natuurwaarden. In het streekplan is verder bepaald dat een natuurontwikkelingsgebied bestaat uit landbouwgronden die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur. In de natuurontwikkelingsgebieden gaat het erom dat ruimtelijke ingrepen achterwege blijven, die natuurontwikkeling in de nabije of verdere toekomst kunnen frustreren. In het streekplan is ten slotte bepaald dat glastuinbouwbedrijven buiten doorgroeigebieden in de GHS hun bouwblok niet mogen uitbreiden. Het onderhavige gebied is niet als doorgroeigebied aangewezen.
De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan in strijd is met dit beleid, in het bijzonder met laatstgenoemde beleidsregel. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, noch in hetgeen overigens is gebleken, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de stellingen van appellant niet wegnemen dat door bebouwing van het plangebied de mogelijkheden voor natuurontwikkeling zouden afnemen, aangezien het door hem als compensatie bedoelde perceel ten zuiden van het plangebied ook al is aangewezen voor natuurontwikkeling.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. De Rooy
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
59-316.