ECLI:NL:RVS:2003:AF5594

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205241/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor serre in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 22 augustus 2002 hun beroep tegen de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Someren ongegrond verklaarde. Het college had op 4 september 2000 een bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een serre op een perceel in het buitengebied, dat volgens het bestemmingsplan was bestemd voor agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Appellanten stelden dat de serre onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel, omdat er op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan al een serre aanwezig was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bouwvergunning was verleend voor de bestaande serre en dat het college niet verplicht was om een vergunning te verlenen voor de nieuwe serre.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geweigerd de bouwvergunning te verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat het perceel niet de juiste bestemming had voor de bouw van een serre en dat het overgangsrecht niet van toepassing was, omdat er geen bewijs was dat er op de peildatum een serre aanwezig was. De Raad van State benadrukte dat de weigering van de bouwvergunning in overeenstemming was met artikel 44 van de Woningwet, dat bepaalt dat een vergunning moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200205241/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning geweigerd voor een serre op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2002, waarvan het proces-verbaal is verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 december 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.H. Rodenburg, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door H.M.A. van der Linden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in een verbouwing van een serre met een oppervlakte van 22,8 m² aan een in het buitengebied gelegen woning.
2.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” is bestemd voor “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden”. De woning is op plankaart 2 voorts aangeduid als “woning vallend onder het overgangsrecht”.
Ingevolge artikel 1.7 van de planvoorschriften mag geen woonbebouwing worden opgericht op gronden met de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke waarden”.
Ingevolge artikel 0.7, lid I, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag bestaande bebouwing die afwijkt van het plan en die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, mits de afwijking van het plan niet word vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
Ingevolge het bepaalde onder 2 van dit artikellid mag in afwijking van het bepaalde onder 1 bestaande bebouwing die afwijkt van het plan, waaronder ook begrepen woningen voor zover deze op plankaart 2 zijn aangeduid als “woningen vallend onder het overgangsrecht” eenmalig worden vergroot met ten hoogste 10% van de oppervlakte en met ten hoogste 10% van de bebouwing, zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
2.3. Dat aan het perceel ten onrechte geen woonbestemming is toegekend zoals appellanten betogen, valt buiten de omvang van het voorliggende geschil. Voor de beoordeling van het bouwplan dient te worden uitgegaan van de op het perceel rustende bestemming.
2.4. Appellanten betogen dat de serre onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt omdat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dat plan ter plaatse reeds een serre aanwezig was. Volgens appellant dient dit ertoe te leiden dat voor het bouwplan bouwvergunning wordt verleend.
Dit betoog faalt. Vaststaat dat voor de te verbouwen serre geen bouwvergunning is verleend. De voorzieningenrechter heeft terecht op grond van de getuigenverklaringen niet aannemelijk geacht dat een serre aanwezig was op de peildatum. Hij is derhalve op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het hier geldende overgangsrecht het college niet noopte tot het verlenen van bouwvergunning voor de serre. Het in artikel 0.7 van de planvoorschriften vervatte overgangsrecht brengt overigens niet mee dat voor een op de peildatum aanwezig illegaal bouwwerk bouwvergunning moet worden verleend. Voor die vraag is uitsluitend artikel 44 van de Woningwet van belang. Op grond van dat artikel moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. Daarvan is in dit geval sprake.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
17-412.