200205031/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 9 augustus 2002 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 10 april 2001 heeft de directeur van Stadstoezicht (hierna: Stadstoezicht) in naam van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) de aanvraag van appellant om een tweede bewonersparkeervergunning (hierna: bewonersvergunning) afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2002 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Hamer, advocaat te Bussum, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. de Jong, werkzaam bij Stadstoezicht, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Parkeerverordening 1996, stelt het dagelijks bestuur met betrekking tot het gebied van het stadsdeel het beleid vast op grond waarvan het bewoners- en bedrijfsvergunningen verleent.
Ingevolge het negende lid, tweede volzin van dit artikel kunnen met betrekking tot het verlenen van bewonersvergunningen, geldig in de gebieden in de stadsdelen, maximaal twee vergunningen per zelfstandige woning worden verleend.
Artikel 3, eerste lid, van het Uitwerkingsbesluit betaald parkeren stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (hierna: het Uitwerkingsbesluit) bepaalt dat in de vergunninggebieden Oud Zuid 1 en Oud Zuid 3, per zelfstandige woning maximaal twee vergunningen worden verleend.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van het Uitwerkingsbesluit wordt een tweede vergunning alleen verstrekt indien de houder of de eigenaar van het motorvoertuig voldoet aan de onder a en b van het tweede (lees: derde) lid van dit artikel gestelde voorwaarden en op die zelfstandige woning niet meer dan één vergunning is verstrekt.
2.2. In geding is de gehandhaafde weigering van het dagelijks bestuur appellant een door hem op 4 april 2001 gevraagde - tweede - bewonersvergunning te verlenen.
Appellant bewoont de woning [locatie]. Voor de toepassing van het Uitwerkingsbesluit valt dit adres onder [locatie]. Niet in geding is dat Stadstoezicht aan [bewoner], die eveneens op dit adres woont, een bewonersvergunning heeft verstrekt, ingaande 10 januari 2001.
2.3. Evenals in beroep bij de rechtbank betoogt appellant in hoger beroep bij de Afdeling dat Stadstoezicht hem onvolledige dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt over het aantal op zijn adres te verlenen parkeervergunningen en dat daardoor bij hem het vertrouwen is gewekt dat op zijn adres twee bewonersvergunningen zouden kunnen worden verstrekt.
2.4. Dit betoog slaagt niet.
Bij besluit van de Stadsdeelraad van 28 februari 2001 is verstrekking van tweede bewonersvergunningen in Oud Zuid met ingang van 7 maart 2001 stopgezet, met inachtneming van een overgangstermijn tot 21 maart 2001. Dit besluit is bekendgemaakt via een persbericht en publicatie in het Amsterdams Stadsblad, een huis-aan-huisblad, van 7 maart 2001. Appellant had van deze publicatie kennis kunnen nemen. Dat de bezorging van het Stadsblad zoals appellant heeft gesteld te wensen overlaat, doet hieraan niet af. Appellant heeft zijn aanvraag onder dagtekening 31 maart 2001 ingediend met een formulier dat op 4 april 2001 bij Stadstoezicht is binnengekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat deze aanvraag overeenkomstig het sinds 7 maart 2001 geldende beleid is afgewezen.
2.4.1. Niet gebleken is dat Stadstoezicht aan appellant in de tijd die lag voor binnenkomst van appellants aanvraagformulier, telefonisch of anderszins onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft. In de enkele omstandigheid dat Stadstoezicht bij het verstrekken van inlichtingen aan appellant zich alleen heeft uitgesproken over het geldende beleid en niet op enig moment over de voorgenomen wijziging ervan, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor een andersluidend oordeel. Voorts is het oordeel van de rechtbank juist, dat appellant niet in zijn belangen kan zijn geschaad door de nog niet in overeenstemming met het gewijzigde beleid in mei 2001 uitgegeven foldertekst van Stadstoezicht over parkeervergunningen in Oud Zuid. Overigens is in die tekst ondubbelzinnig aangegeven, dat de lezer daaraan geen rechten kan ontlenen juist in verband met aanpassing of wijziging van de regelgeving m.b.t. vergunningverstrekking door het Stadsdeelbestuur.
Ook overigens is de Afdeling niet gebleken van omstandigheden die het dagelijks bestuur ertoe hadden moeten brengen ten gunste van appellant van het beleid af te wijken.
2.5. De grief van appellant over de behandeling van zijn brief van 7 september 2001 waarin hij heeft gereageerd op het verslag van de hoorzitting ter gelegenheid van de behandeling van het bezwaarschrift, heeft de rechtbank terecht verworpen. Gesteld noch gebleken is dat appellant in zijn procesbelang is geschaad.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003