200203638/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 22 mei 2002 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam.
Bij besluit van 16 januari 2001 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellant bericht dat zij de heer [naam] en mevrouw [naam], onder aanzegging van bestuursdwang, hebben aangeschreven om binnen zes weken na verzenddatum van dat besluit de gerealiseerde dakkapel op de woning aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen en het dak hetzij in de oude situatie terug te brengen, hetzij van een dakkapel te voorzien conform de verleende bouwvergunning dan wel een kopie te overleggen van de opdrachtbevestiging van een door het aan te wijzen aannemer om de verbouwing binnen zes maanden na verzenddatum van de aanzeggingsbrief te doen verrichten. Voorts heeft zij bericht dat appellant als overtreder wordt aangemerkt en alle hieruit voortvloeiende kosten bij hem in rekening zullen worden gebracht.
Bij besluit van 5 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat zij heeft besloten de lastgevingstermijn te laten aanvangen op 22 januari 2001.
Bij uitspraak van 22 mei 2002, verzonden op 27 mei 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2002, heeft het dagelijks bestuur een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door H.J. van Dijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft op 4 augustus 1998 een bouwaanvraag ingediend voor het realiseren van een dakkapel op de woning [locatie] te [plaats]. Deze aanvraag voorzag in een dakkapel met een breedte van 3.85 meter. Uit de stukken is gebleken dat de welstandscommissie ter zake op 2 september 1998 negatief heeft geadviseerd, omdat de dakkapel 25 centimeter te breed was in verhouding tot de (breedte van de) bestaande woning. Bij besluit van 27 oktober 1998 heeft het dagelijks bestuur vergunning verleend voor het realiseren van een dakkapel van 3.60 meter op basis van nadien aangepaste bouwtekeningen en conform het positieve advies van de welstandscommissie van 15 september 1998. Desalniettemin is een dakkapel met een breedte van 4.20 gebouwd.
2.2. Nu de in geding zijnde dakkapel in afwijking van de verleende bouwvergunning is gebouwd, was het dagelijks bestuur bevoegd handhavend op te treden.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering daarvan.
2.4. Vast staat voorts dat de welstandscommissie op 19 april 2000 een negatief advies heeft uitgebracht over de dakkapel, zoals deze thans is gerealiseerd, en dat daarvoor niet alsnog bouwvergunning kan worden verleend.
2.5. De kern van het betoog van appellant is dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Dit betoog treft geen doel. De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht door het dagelijks bestuur voldoende weerlegd geacht. In de twee door appellant in dit verband genoemde gevallen (dakkapellen op de woningen [locaties]) gaat het om een eenmalige afwijking (van 30 centimeter) van het ter plaatse geldende welstandsbeleid en is op basis van een positief welstandsadvies in 1991 bouwvergunning verleend. Voorts bevinden deze dakkapellen zich niet in de onmiddellijke omgeving van het huis van appellant. In het geval van appellant is echter willens en wetens in strijd met het welstandsadvies en de bouwvergunning gebouwd. Dat appellant zoals hij stelt, hiervan niet op de hoogte was omdat de vergunning voor de dakkapel door een aannemer is aangevraagd en deze ook de dakkapel heeft gebouwd, maakt dit niet anders, aangezien dit aan hem is toe te rekenen. Deze gevallen zijn derhalve niet op één lijn te stellen met het geval van appellant.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003