ECLI:NL:RVS:2003:AF5159

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201962/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor botel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap It Var B.V. en een andere appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 februari 2002. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, dat op 4 januari 2000 vrijstelling verleende op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning verleende voor het oprichten van een botel op het perceel Gouden Boaijum 14 te Heeg. Appellanten stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Draeisleat-Osingahuizen", omdat het bebouwingsvlak met ongeveer 20 meter werd overschreden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 januari 2003 behandeld. Appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bouwplan als een geringe inbreuk op het bestemmingsplan moest worden aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand en dat de betrokken stukken, zoals het beeldkwaliteitsplan, geen zelfstandige betekenis hadden in de beoordeling van de inbreuk op het bestemmingsplan.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 5 maart 2003.

Uitspraak

200201962/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap It Var B.V. en [appellante], gevestigd respectievelijk wonend te Heeg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 februari 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend aan de besloten vennootschap Marina Hotel Heeg B.V. voor het oprichten van een botel op het perceel Gouden Boaijum 14 te Heeg.
Bij besluit van 4 juli 2000 heeft het college het daartegen door onder meer appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 februari 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door K.J. Elzinga, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan, waarvoor de in geschil zijnde vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend, voorziet in een botel, bestaande uit 22 hotelkamers, een restaurant, zaalruimte en een zwembad, gelegen op de westelijke zijde van het eiland Oer de Graft te Heeg.
2.2. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Draeisleat-Osingahuizen” op het perceel rustende bestemming “Watersport”, omdat het bebouwingsvlak met ongeveer 20 meter wordt overschreden. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was aan de wettelijke vereisten voor het volgen van de anticipatieprocedure voldaan.
2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan als een geringe inbreuk op het geldende bestemmingsplan moet worden aangemerkt. Anders dan appellanten menen, kunnen het beeldkwaliteitsplan “Oer de Graft”, de raamovereenkomst en de nadere overeenkomst inzake de toeristisch-recreatieve ontwikkeling van het eiland Oer de Graft te Heeg niet betrokken worden bij de beoordeling van de ernst van de inbreuk op het geldende bestemmingsplan. Deze stukken maken immers geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Niet valt in te zien dat het bouwplan ook anderszins in strijd is met het bestemmingsplan. De omstandigheid dat het bouwplan voorziet in een semi-openbare parkeergelegenheid welke ten dienste staat van bezoekers/gasten van het botel, betekent nog niet dat niet wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan neergelegde eis dat in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein moet worden voorzien.
2.4. Voor zover appellanten hebben betoogd dat het beeldkwaliteitsplan “Oer de Graft” in de weg stond aan het verlenen van vrijstelling, omdat het college gebonden was aan de daarin neergelegde uitgangspunten, overweegt de Afdeling als volgt. Het (door de gemeenteraad vastgestelde) beeldkwaliteitsplan bevat onder meer beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, van de gemeentelijke bouwverordening. Blijkens de inhoud ervan geeft zij slechts een richting aan voor de beoordeling van afzonderlijke bouwplannen. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat, mede gelet op het positieve welstandsadvies van 19 juli 1999 en de geringe afwijking van het bestemmingsplan, er geen grond is voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Voor het overige bevat het beeldkwaliteitsplan kwaliteitsintenties en richtlijnen voor bouwmassa's en architectuur, die zijn opgesteld met het oog op de met de projectontwikkelaars te sluiten overeenkomsten. Daaraan komt geen zelfstandige betekenis toe.
Alhoewel het begrijpelijk is dat bij appellanten verwachtingen zijn gewekt door de tussen de gemeente Wymbritseradiel en een aantal projectontwikkelaars gesloten overeenkomsten over de ontwikkeling van het plangebied – in het bijzonder door de raamovereenkomst -, is de Afdeling van oordeel dat zij daaraan geen rechtens te honoreren vertrouwen konden ontlenen dat het bouwplan overeenkomstig de daarin opgenomen (oorspronkelijke) uitgangspunten zou worden gerealiseerd. Het stond partijen vrij om de inhoud van de raamovereenkomst later in onderling overleg te wijzigen, zoals ook is gebeurd. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het college heeft toegezegd dat de daarin opgenomen uitgangspunten de definitieve inrichting van het gebied zouden vormen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003
53-398.