ECLI:NL:RVS:2003:AF5154

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203963/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor bedrijfshal en havenkantoor in Wymbritseradiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 13 juni 2002 het beroep ongegrond verklaarde tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfshal en havenkantoor op een perceel in Wymbritseradiel. Het college had eerder op 5 januari 2000 de bouwvergunning geweigerd, maar na bezwaar van onder meer de vergunninghoudster, werd op 10 april 2001 alsnog vrijstelling verleend op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 januari 2003 behandeld. De appellant was in persoon aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door K.J. Elzinga, ambtenaar der gemeente. De vergunninghoudster was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Afdeling heeft vastgesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Draeisleat-Osingahuizen", dat de bestemming "Watersport" heeft. Er was sprake van een geringe overschrijding van het bebouwingsvlak, maar de Afdeling concludeert dat deze inbreuk op het planologische regime als gering moet worden beschouwd.

De Afdeling oordeelt verder dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet onredelijk heeft gehandeld door vrijstelling te verlenen. De appellant heeft in hoger beroep niet overtuigend betoogd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie had positief geadviseerd, en er was geen deskundig tegenadvies overgelegd door de appellant. Uiteindelijk bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200203963/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 13 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: het college) de door [vergunninghoudster] gevraagde bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfshal en een havenkantoor op het perceel Gouden [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) geweigerd.
Bij besluit van 10 april 2001 heeft het college, nadat zij het daartegen door onder meer [vergunninghoudster] gemaakte bezwaar op 26 september 2000 gegrond hadden verklaard, alsnog vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dat artikel luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfshal en havenkantoor op het perceel.
Bij uitspraak van 13 juni 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij ongedateerde brief heeft het college een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 3 oktober 2002 heeft [vergunninghoudster] een nadere memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door K.J. Elzinga, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is ter zitting gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Draeisleat-Osingahuizen” de bestemming “Watersport”.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil en de Afdeling stelt dat ook vast, dat sprake is van een geringe overschrijding van het bebouwingsvlak. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen in niet gebleken dat het bouwplan voor het overige niet in overeenstemming is met de planvoorschriften. De Afdeling overweegt in dit verband dat in artikel 8, tweede lid, onder c en d, van de planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) geen concrete normen zijn vervat waaraan het bouwplan dient te worden getoetst. Voorts overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt en, anders dan appellanten kennelijk veronderstellen, niet (ook) het beeldkwaliteitsplan “Oer de Graft”. Laatstgenoemd document maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.
2.3. Vast staat voorts dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar aan de wettelijke vereisten voor het toepassen van de anticipatieprocedure was voldaan.
2.4. Gelet op het onder 2.2 overwogene, is de Afdeling van oordeel dat de inbreuk op het planologische regime gering moet worden geacht. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het voorbereidingsbesluit van 5 september 2000 in dit geval een voldoende planologisch kader vormt.
2.5. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat niet kan worden gezegd dat het college bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 WRO, heeft kunnen besluiten. De Afdeling merkt daarbij nog op dat appellant in hoger beroep heeft volstaan met een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd en dat hij derhalve de overweging van de rechtbank dat de overschrijding van het bouwvlak in zijn voordeel is, omdat het bouwplan daardoor iets verder van zijn bootwoning komt te liggen, niet heeft bestreden.
2.6. Voorzover appellant heeft betoogd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan “Oer de Graft”, overweegt de Afdeling als volgt. Het (door de gemeenteraad vastgestelde) beeldkwaliteitsplan bevat onder meer beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, van de gemeentelijke bouwverordening. Blijkens de inhoud ervan geeft zij een richting aan voor de beoordeling van afzonderlijke bouwplannen. De welstandscommissie heeft op 21 januari 1999 onder voorbehoud van aanpassing van het bouwplan positief over het bouwplan geadviseerd en dit advies heeft zij nader toegelicht bij brief van 16 juni 2000. Voldoende is komen vast te staan dat de welstandscommissie bij haar oordeel genoemd beeldkwaliteitsplan heeft betrokken. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat appellanten geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003
53-398.