Uitspraak
200205226/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 augustus 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) het verzoek van 18 januari 2000 om het afgeven van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ten behoeve van de bouw van twee woningen op het perceel Barrier, kadastraal bekend gemeente Klimmen, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders een reactie ingediend naar aanleiding van het hoger beroepschrift.
Bij brief van 11 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 16 december 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.H.M. Vorstermans, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan “Klimmen-Randsdaal e.o.” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “Agrarisch gebied”. Vast staat dat onderhavig bouwplan in strijd is met deze bestemming en dat voor de realisering ervan een verklaring van geen bezwaar is vereist als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO.
2.2. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, ten onrechte de voor het bouwplan noodzakelijke verklaring van geen bezwaar heeft geweigerd. De Afdeling stelt vast dat het betoog van appellanten in hoger beroep grotendeels neerkomt op een herhaling van de gronden die zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank die gronden op juiste gronden verworpen. Anders dan appellanten in hoger beroep stellen, is het college geen partij geweest in de overeenkomst tussen de voormalige gemeente Klimmen en de vorige eigenaar van het perceel van appellanten. Bovendien blijkt uit het verslag van de gemeenteraadsvergadering van 31 oktober 1974 van de voormalige gemeente Klimmen dat de medewerking geen betrekking had op de goedkeuring van het college. Overigens moet worden vastgesteld dat het appellanten reeds voor de aankoop van het perceel duidelijk kon zijn dat geen sprake meer kon zijn van een uit het raadsbesluit van 31 oktober 1974 voortvloeiende inspanningsverplichting, aangezien op dat moment een bestemmingsplan in procedure was dat niet in woningbouw voorziet.
2.3. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat woningbouw ter plaatse in strijd is met het streekplan “partiële Streekplanherziening openruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg” (hierna: het streekplan). Niet valt in te zien dat het college, buiten hetgeen appellanten hebben aangevoerd, zou moeten motiveren waarom in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het, in afwijking van het streekplan, de gevraagde verklaring van geen bezwaar had moeten verlenen. Appellanten betogen in dit verband dat in de rechtsmiddelenvoorlichting in het besluit van 17 december 1999 - waarbij provinciale staten van Limburg het streekplan hebben vastgesteld - ten onrechte niet is vermeld dat (ook) tegen de als besluit aan te merken onderdelen van deze herziening een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend. Reeds gelet op het feit dat het besluit van 17 december 1999 hier niet in geschil is, kan dit betoog - wat daar verder ook van zij - niet slagen.
2.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003
17-406.