200202341/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
3. Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, Milieuvereniging Oosterhout, gevestigd te Oosterhout, en Vrienden van de Vrachelse Heide, gevestigd te Oosterhout,
4. [appellanten], allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 1997 heeft de gemeenteraad van Oosterhout, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 juni 1997, vastgesteld het bestemmingsplan "Vrachelen, 3e fase".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 februari 1998, nummer 182511/193047, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 22 februari 2001, in zaak E01.98.0246, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 11 februari 1998 vernietigd voorzover daarbij goedkeuring was verleend aan het bestemmingsplan en zelf voorziend goedkeuring onthouden aan artikel 14, onder c en d, van de planvoorschriften.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 maart 2002, nummer 182511/13050, voorzover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 26 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2002, appellant sub 2 bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2002, appellanten sub 3 bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2002, en appellanten sub 4 bij brief van 1 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 18 november 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2003, waar appellanten sub 1, in de persoon van [appellant] en vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellanten sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [gemachtigden], appellanten sub 4, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord mr. M.W.J.G.M. Mutsaers-Swinkels en ing. A.M.C.P. Branten-Severs, ambtenaren van de gemeente Oosterhout, namens het college van burgemeester en wethouders van die gemeente.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Namens onder meer [appellanten sub 1] is beroep ingesteld door mr. [gemachtigde]. Bij het beroepschrift is een door [appellant] en [appellant] ondertekende machtiging gevoegd. Er zijn echter geen stukken overgelegd waaruit de bevoegdheid van de ondertekenaars blijkt om namens [appellanten sub 1] de machtiging te tekenen.
In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb wordt een beroepschrift ondertekend. Wanneer degene die het beroepschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander in beroep komt, zal van de bevoegdheid tot het instellen van het beroep moeten blijken. Indien hieraan niet is voldaan kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Bij aangetekende brief van 1 mei 2002 is verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Hiertoe is tot en met 29 mei 2002 de gelegenheid geboden. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De gestelde vertegenwoordiging is niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellanten in verzuim zijn geweest.
Mitsdien is het beroep van appellanten sub 1 niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld namens [appellanten sub 1]
2.3. Namens onder meer Vrienden van de Vrachelse Heide is beroep ingesteld door [gemachtigde]. Daarbij heeft hij geen stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt.
Bij aangetekende brief van 3 mei 2002 is verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Hiertoe is tot en met 31 mei 2002 de gelegenheid geboden. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Bij brief van 29 mei 2002 is een door S. Schokker ondertekende machtiging overgelegd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit de bevoegdheid van de ondertekenaar blijkt om namens Vrienden van de Vrachelse Heide de machtiging te tekenen.
De gestelde vertegenwoordiging is derhalve niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
Mitsdien is het beroep van appellanten sub 3 niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld namens Vrienden van de Vrachelse Heide.
2.4. Milieuvereniging Oosterhout heeft tegen het plan geen bedenkingen ingebracht bij verweerder.
In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, indien tegen het plan bedenkingen zijn ingebracht bij dat college.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor, nu gesteld noch gebleken is dat appellante redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen en het beroep niet is gericht tegen de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan.
Het beroep van appellanten sub 3 is dan ook niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld door Milieuvereniging Oosterhout.
2.5. [appellant] voert in beroep onder meer aan dat op de plankaart niet duidelijk is aangegeven dat de bosgrens 50 tot 100 meter van de nieuwe woonbestemming ligt en tot waar de tuinen mogen komen, dat aan de zijde van het Markkanaal en de plas van Caron die afstand niet is aangehouden en dat er een groenbestemming ligt in de plas van Caron, ten westen van het plangebied, waar nu water is.
Appellant heeft tegen het plan geen bedenkingen ingebracht bij verweerder. Gesteld noch gebleken is dat hij daartoe redelijkerwijs niet in staat is geweest. Uit het hiervoor genoemde stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de WRO, volgt dat appellant nog slechts kan opkomen tegen de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan.
De hierboven weergegeven bezwaren zijn niet gericht tegen de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan, zodat dit onderdeel van het beroep van appellant niet-ontvankelijk is.
2.6. [appellant sub 2], Stichting Brabantse Milieufederatie en [appellanten sub 4] voeren in beroep onder meer aan dat ten onrechte geen randzone in acht wordt genomen ten opzichte van de bosstrook langs het Markkanaal.
Appellanten hebben dit bezwaar niet als bedenking ingebracht bij verweerder. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest eerder bezwaar te maken tegen de door hen gevreesde aantasting van de bosstrook. Nu het bezwaar evenmin gericht is tegen de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan, is, gelet op het hiervoor genoemde stelsel dat is neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de WRO, dit onderdeel van het beroep van appellanten niet-ontvankelijk.
Procedurele en formele bezwaren
2.7. [appellant sub 2] voert aan dat verweerder ten onrechte niet opnieuw alle bedenkingen heeft beoordeeld.
2.7.1. Bij uitspraak van 22 februari 2001 heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 11 februari 1998 vernietigd voorzover daarbij goedkeuring was verleend aan het bestemmingsplan, en zelf voorziend goedkeuring onthouden aan artikel 14, onder c en d, van de planvoorschriften. Verweerder diende derhalve opnieuw te beslissen over de goedkeuring van het bestemmingsplan voorzover het betreft de onderdelen van het bestemmingsplan waaraan hij bij zijn besluit van 11 februari 1998 goedkeuring had verleend, met uitzondering van evengenoemd onderdeel van de planvoorschriften.
In de uitspraak van 22 februari 2001 heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van verweerder van 11 februari 1998 op een aantal essentiële punten gebreken vertoont. Dit zijn de goedkeuring van de plandelen met de bestemming “Woondoeleinden (W)” betreffende respectievelijk het zogenoemde Defensiebosje, een 50 tot 100 meter brede zone ten noorden van het bosgebied van de Vrachelse Heide en ten slotte de ecologische verbindingszone tussen de Vrachelse Heide en het Markkanaal. Gelet evenwel op de onderlinge samenhang tussen de verscheidene plandelen heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 11 februari 1998, voorzover daarbij goedkeuring was verleend aan het bestemmingsplan, geheel vernietigd, ook al achtte de Afdeling de bezwaren tegen de overige plandelen ongegrond.
Hieruit vloeit voort dat verweerder het drietal hierboven nader aangeduide plandelen opnieuw diende te bezien en opnieuw diende te beslissen op de op die plandelen betrekking hebbende bedenkingen.
Er is derhalve in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Dit bezwaar treft mitsdien geen doel.
2.8. [appellant] voert aan dat verweerder ten onrechte geen tweede hoorzitting heeft belegd alvorens, voorzover nodig, opnieuw over de goedkeuring van het bestemmingsplan te beslissen.
2.8.1. In artikel 27, derde lid, van de WRO is niet een algemene verplichting opgenomen om, na vernietiging van de eerdere beslissing omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan, opnieuw de gelegenheid te bieden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting op de schriftelijk ingediende bedenkingen.
De stelling van appellant, dat de gelegenheid wordt ontnomen aan een ieder om bedenkingen in te dienen ten aanzien van de gewijzigde plandelen, mist feitelijke grondslag, nu van een wijziging van plandelen geen sprake is en evenmin de mogelijkheid bestond alsnog bedenkingen bij verweerder in te dienen.
Dit bezwaar treft mitsdien geen doel.
2.9. [appellant] voert vervolgens aan dat uit de terinzage gelegde stukken onvoldoende blijkt wat de wijzigingen op de plankaart zijn tengevolge van het nieuwe goedkeuringsbesluit.
2.9.1. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de WRO, voorzover hier van belang, wordt het besluit omtrent goedkeuring met het bestemmingsplan ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van zes weken.
Blijkens de stukken hebben het bestreden besluit en het bestemmingsplan met ingang van 22 maart 2002 gedurende zes weken terinzage gelegen. In het bestreden besluit wordt, in onderdeel 4. “Beslissing”, overwogen dat alsnog goedkeuring wordt verleend aan het bestemmingsplan behoudens aan het blauw omlijnde gedeelte van de plankaart, waaraan goedkeuring wordt onthouden voorzover dit al niet is geschied. De onderdelen van het bestemmingsplan waaraan goedkeuring is onthouden zijn in de onderdelen 2. “Beoordeling van de bedenkingen” en 3. “Beoordeling van het bestemmingsplan” omschreven. De blauwe omlijning op de plankaart is in overeenstemming met deze omschrijving.
Dit bezwaar mist derhalve feitelijke grondslag.
Beroepsonderdelen betreffende de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het plan
2.10. [appellanten sub 4] voeren in de eerste plaats aan dat het gebied binnen de randzone langs het bosgebied van de Vrachelse Heide als gevolg van de onthouding van goedkeuring door verweerder buiten het bestemmingsplan valt en de huidige bestemming behoudt, waardoor een erg onduidelijke bestemmingssituatie ontstaat met mogelijk ongewenste ontwikkelingen.
2.10.1. De Afdeling overweegt dat appellanten terecht opmerken dat als gevolg van de onthouding van goedkeuring de voorheen geldende bestemmingsregeling herleeft. Van een onduidelijke bestemmingssituatie is derhalve geen sprake. Dit beroepsonderdeel mist feitelijke grondslag, zodat het ongegrond is. Overigens wijst de Afdeling erop dat ingevolge artikel 30 van de WRO voor de desbetreffende gronden een nieuw bestemmingsplan dient te worden vastgesteld.
2.11. [appellanten sub 4] voeren voorts aan dat als gevolg van de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring de infrastructurele hoofdstructuur en een aantal aanduidingen op de plankaart worden doorsneden en de stedenbouwkundige verdeling van de woningen en typen wordt aangetast. Als gevolg hiervan ontstaat naar de mening van appellanten onaanvaardbare onduidelijkheid.
[appellant sub 2] vraagt zich af of de boogvormige wijkontsluitingsweg kan worden omgebogen zonder het bestemmingsplan te veranderen.
2.11.1. Verweerder heeft in zijn bestreden besluit overwogen dat, nu aan omvangrijke gedeelten van het plan goedkeuring onthouden dient te worden, overwogen dient te worden of het goed te keuren gedeelte van het plan nog voldoende uitvoerbaarheid en rechtszekerheid biedt om als basis te dienen voor ontwikkeling en beheer van een woongebied. Door de doorsnijding van een drietal aanduidingen, te weten “min. 60w.”, “min. 10w.”en “min. 90w.”, hebben deze aanduidingen, die betrekking hebben op gebieden waaraan gedeeltelijk goedkeuring wordt onthouden, hun numerieke betekenis verloren en dient hieraan goedkeuring te worden onthouden. Proportioneel blijven echter de genoemde aanduidingen betekenis behouden. Voor het overige is gebleken dat het goed te keuren gedeelte van het plan, ook financieel, alleszins uitvoerbaar en werkbaar is en komt het voor goedkeuring in aanmerking, aldus verweerder. Daarbij acht verweerder met name van belang dat volgens de gemeentelijke nota “Heroriëntatie op de ruimtelijke opzet van Vrachelen 3e fase naar aanleiding van de uitspraak A.B.R.R.S. van 22 februari 2001” realisering van het plan ook nu nog met instandhouding van de in de voorschriften genoemde uitgangspunten mogelijk blijft.
2.11.2. In de nota “Heroriëntatie op de ruimtelijke opzet van Vrachelen 3e fase naar aanleiding van de uitspraak A.B.R.R.S. van 22 februari 2001” van de gemeente Oosterhout van 24 januari 2002 wordt een nieuwe ruimtelijke planopzet gepresenteerd, die ervan uitgaat dat het zogenoemde buitenterrein van kamphuis Ahoy, het 5 hectare grote Defensiebosje en een 75 meter brede bufferzone ten noorden van de Vrachelse Heide niet voor woningbouw in aanmerking komen. De nieuwe opzet houdt in dat de boogvormige ontsluitingweg enigszins wordt gewijzigd. Voorts is geschoven met de diverse woningtypen. Uitgegaan wordt van 700 woningen in plaats van de aanvankelijk voorziene 966 woningen. Voorts wordt uitgegaan van een verhouding grondgebonden – gestapeld van 70-30 in plaats van 90-10. Van de woningen zal 85% worden gerealiseerd in de vrije koopsector. Dit was 70%. De bebouwingsdichtheid zal 24,1 woningen per hectare bruto woongebied bedragen.
2.11.3. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in verband met onduidelijkheid over de nieuwe invulling van het resterende gedeelte van het bestemmingsplan ook daaraan goedkeuring had moeten onthouden. Dit beroepsonderdeel is mitsdien ongegrond.
Voorts wordt in de hiervoor genoemde nota vermeld dat op de gronden die grenzen aan de tot “Verkeersdoeleinden (V)” bestemde “boog”, de bestemming “Woondoeleinden (W)” is gelegd, welke bestemming onder meer verkeersvoorzieningen, zoals wegen, fiets- en voetpaden en parkeerplaatsen toelaat, zodat een bijsturing van “de boog” binnen deze bestemming mogelijk is. Gelet op hetgeen in artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften is bepaald ten aanzien van de verkeersstructuur in het woongebied acht de Afdeling hetgeen in de nota ten aanzien van de mogelijkheden tot verlegging van “de boog” is vermeld, niet onjuist. Mitsdien is ook het hierop betrekking hebbende beroepsonderdeel ongegrond.
2.12. [appellant sub 2] en Stichting Brabantse Milieufederatie betwijfelen of het plan nog financieel uitvoerbaar is, nu verweerder aan delen daarvan goedkeuring heeft onthouden.
2.12.1. Zoals hiervoor is overwogen wordt in de nota “Heroriëntatie op de ruimtelijke opzet van Vrachelen 3e fase naar aanleiding van de uitspraak A.B.R.R.S. van 22 februari 2001” van de gemeente Oosterhout van 24 januari 2002 een nieuwe ruimtelijke planopzet gepresenteerd. In de nota wordt vermeld dat op basis van de in de nota genoemde uitgangspunten het mogelijk is een exploitabel plan te realiseren. De Afdeling is niet gebleken dat dit onjuist is. Dit beroepsonderdeel is mitsdien ongegrond.
Beroepsonderdelen betreffende de zone langs de Vrachelse Heide
2.13. [appellant sub 2] voert aan dat de onthouding van goedkeuring aan de plandelen met de bestemming “Woondoeleinden (W)” aan de zuidzijde van het plangebied ontoereikend is om schade aan de Vrachelse Heide door betreding tegen te gaan.
Stichting Brabantse Milieufederatie voert aan dat de op de kaart aangegeven randzone langs de bosrand van de Vrachelse Heide een gat vertoont, waar de bescherming niet aanwezig is. Hierdoor is de kaart niet in overeenstemming met hetgeen verweerder in zijn besluit van 5 maart 2002 beoogt. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat de gehele randzone een natuurbestemming dient te krijgen waardoor het beheer en onderhoud door een natuurorganisatie gewaarborgd kunnen worden.
[appellant] voert aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woningen, vrijstaand (W(v))” ten westen van de Veekestraat, ten zuiden van zijn veestal.
2.13.1. Verweerder heeft overwogen dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling in opdracht van de gemeente onderzoek is verricht dat heeft geresulteerd in het rapport “Natuur in de randzone van Vrachelen 3”. In dit rapport wordt geconcludeerd dat een randzone van ten minste 50 meter noodzakelijk is om verstoring van de natuur in de bosgebieden te voorkomen, tuinen bij woningen niet inbegrepen. Een gemiddelde breedte van 75 meter is acceptabel. Verweerder onderschrijft deze conclusie en heeft goedkeuring onthouden aan een strook van circa 75 meter breed langs de Vrachelse Heide en het daarbij aansluitende Defensiebosje. Niet overal is voor precies 75 meter gekozen. Soms is de strook wat breder, soms wat smaller, doch volgens genoemd onderzoeksrapport compenseert dit elkaar. Op de strook waaraan goedkeuring is onthouden dient voor circa 50 meter een bestemming te komen ten behoeve van natuurdoeleinden, aldus verweerder. Voor de resterende 25 meter acht verweerder een woonbestemming aanvaardbaar, mits niet bestemd voor bebouwing met woningen (tuin).
Voorts heeft verweerder overwogen dat aan de zuidkant de recreatieve bestemmingen reeds een voldoende buffering naar de Vrachelse Heide vormen en dat de onthouding van goedkeuring aan een onbebouwd gedeelte ten noorden van kamphuis “Ahoy” gehandhaafd blijft. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 februari 1998 aan dit plandeel goedkeuring onthouden omdat hij van oordeel is dat het kamphuis na verlies van deze gronden, waaraan de bestemming “Woondoeleinden (W)” is toegekend, niet naar behoren zal kunnen functioneren.
2.13.2. Ten aanzien van het bezwaar van [appellant sub 2] overweegt de Afdeling dat verweerder zijn hiervoor weergegeven standpunt betreffende het voorkomen van verstoring van het bosgebied heeft gebaseerd op het rapport “Natuur in de randzone van Vrachelen 3”, dat in opdracht van de gemeente Oosterhout is opgesteld door een adviesbureau voor ecologie en milieu en waarin toepassing wordt gegeven aan de resultaten van het uit 1993 daterende rapport “Biologisch-ecologische effectenstudie ‘Vrachelen’ Oosterhout” van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op deze rapporten kon baseren.
2.13.3. Ten aanzien van het bezwaar van Stichting Brabantse Milieufederatie overweegt de Afdeling het volgende.
Het door appellante bedoelde gat betreft de gronden behorend bij kamphuis “De Singel”, waaraan de bestemming “Recreatieve doeleinden, logeergebouwen (R(l))” is toegekend. Deze gronden hebben een breedte variërend tussen 55 en 85 meter. Blijkens het deskundigenverslag staan er, behalve het kamphuis, enkele bijgebouwtjes en enkele stacaravans. Voor het overige zijn de gronden onbebouwd en bebost. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat de gronden niet als buffer tussen het toekomstige woongebied ten noorden ervan en de Vrachelse Heide ten zuiden van de Pannenhuisstraat kunnen fungeren. De Afdeling stelt voorts vast dat appellante in haar zienswijze en bedenkingen niet is opgekomen tegen de recreatieve bestemming van deze gronden.
Ten oosten van de gronden behorend bij “De Singel” en ten noorden van de Pannenhuisstraat bevindt zich een strook bos die is bestemd tot “Bosgebied (BG)”. Aan een direct ten noorden daarvan gelegen plandeel met de bestemming “Woondoeleinden (W)” heeft verweerder goedkeuring onthouden. Het betreft gronden die op minder dan ongeveer 75 meter van deze bosstrook liggen. Alleen aan de westzijde van de bosstrook, waar deze wordt begrensd door een onverhard, tot “Verblijfsdoeleinden (Vb)”bestemd pad, bedraagt de afstand tot de dichtstbij gelegen gronden met de bestemming “Woondoeleinden (W)” ongeveer 20 meter. Gelet op het deskundigenverslag is het evenwel aannemelijk dat de bosstrook door de ligging aan de Pannenhuisstraat en het onverharde pad reeds enige mate van verstoring ondervindt, terwijl van de binnen een afstand van 75 meter van de bosstrook gelegen gronden slechts een gering deel tot “Woondoeleinden (W)” is bestemd.
2.13.4. Ten aanzien van het bezwaar van [appellant] overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geding is dat het plandeel bestaat uit een onbebouwd perceel grond. Het perceel ligt op meer dan 50 meter maar op minder dan 75 meter van de Vrachelse Heide. Blijkens het voorgaande acht verweerder hier een woonbestemming aanvaardbaar, mits niet bestemd voor bebouwing met woningen (tuin). Hij baseert dit standpunt op het rapport “Natuur in de randzone van Vrachelen 3”. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet op dit rapport kon baseren. Ten aanzien van de overeenkomst met de gemeente waarop appellant zich beroept, overweegt de Afdeling dat, wat er ook van die overeenkomst zij, verweerder daaraan, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden is. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerder door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt. Van zeer bijzondere omstandigheden als evenbedoeld is de Afdeling niet gebleken.
2.13.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Deze beroepsonderdelen zijn mitsdien ongegrond.
Beroepsonderdelen betreffende de ecologische verbindingszone
2.14. [appellant sub 2] voert aan dat de aan de westzijde van het plangebied voorziene ecologische zone, voorzover gelegen ten noorden van het Defensiebosje, te smal is om goede uitwisseling mogelijk te maken.
Stichting Brabantse Milieufederatie voert aan dat de voorgestelde verbindingszone te smal is en dat de aan de desbetreffende gronden toegekende bestemming “Groenvoorzieningen (G)” ontoereikend is, omdat deze ook recreatie en bebouwing toelaat.
2.14.1. Verweerder heeft overwogen dat, nu aan het gebied van het Defensiebosje en omliggende strook goedkeuring wordt onthouden, het plan voldoende rekening houdt met de verbindingszone door een bestemming “Groenvoorzieningen (G)”. Deze gronden zijn deels voorzien van de aanduiding “recreatiezone”, hetgeen blijkens de planvoorschriften inhoudt dat deze eveneens voor recreatieve doeleinden bestemd zijn. Verweerder acht dit niet verenigbaar met de functie van deze gronden en heeft daarom aan deze aanduiding goedkeuring onthouden.
2.14.2. Ten noorden en noordwesten van het Defensiebosje, tussen dit bosje en de bosstrook langs het Markkanaal, bevinden zich open, onbebouwde gronden die in gebruik zijn als akker. Aan deze gronden is de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” toegekend. Ingevolge artikel 10 van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor oevers van waterpartijen alsmede voor de aan deze gronden eigen zijnde ecologische waarden alsmede voor grondwaterbeschermingsgebied, een en ander met inachtneming van het vierde lid, waarin is bepaald dat het beleid gericht is op de realisering van een ecologische verbindingszone langs de (aan te leggen) surfplas.
Ten noordwesten van het Defensiebosje is het gebied met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” minimaal 20 meter en maximaal 60 meter breed. Blijkens het rapport “Natuur in de randzone van Vrachelen 3” richt de beoogde verbindingszone zich op een verbinding voor bosgebonden fauna. Het betreft droge verbindingen in de vorm van boselementen (houtwallen, bosschages of bospercelen) en deels open bos, die een verbinding vormen tussen de Vrachelse Heide en de houtopstanden langs het Markkanaal. Blijkens dit rapport dient de zone minimaal 50 en bij voorkeur 100 meter breed te zijn en te bestaan uit struweel en hagen, afgewisseld met beschut gelegen zoomvegetaties en graslanden en/of akkers. Er dienen geen recreatiepaden in de verbindingszone te liggen.
2.14.3. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de breedte van de ten noordwesten van het Defensiebosje voorziene strook met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)”, daar waar deze strook aan de oostzijde wordt begrensd door een door verweerder goedgekeurd plandeel met de bestemming “Woondoeleinden (W)”, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ter zitting is weliswaar betoogd dat met de ontgronder van de Ter Aalsterplas onderhandelingen worden gevoerd die erop gericht zijn ter plaatse niet te ontgronden tot aan de maximale ontgrondingslijn, die terplaatse samenvalt met de westelijke plangrens, doch vastgesteld moet worden dat onzeker is of die onderhandelingen zullen slagen en dat evenmin gewaarborgd is dat de desbetreffende gronden zullen worden bestemd tot ecologische verbindingszone.
De Afdeling stelt voorts vast dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding “recreatiezone”, zodat aan de bepalingen in artikel 10 van de planvoorschriften omtrent het gebruik ten behoeve van recreatieve doeleinden geen betekenis toekomt, doch dat zulks niet wegneemt dat ingevolge artikel 10, derde lid, van de planvoorschriften bebouwing mag worden opgericht ten behoeve van de doeleinden die met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” worden gediend en voorts dat de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” blijkens de doeleindenomschrijving in artikel 10, eerste lid, niet volledig is toegespitst op het realiseren van een volwaardige ecologische verbindingszone van de Vrachelse Heide naar het Markkanaal voor de desbetreffende doelsoorten.
2.14.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan het plandeel met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” en een tweetal aan de oostzijde daarvan grenzend plandelen met de bestemming “Woondoeleinden (W)”, een en ander zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten. Het bestreden besluit komt mitsdien in zoverre in aanmerking voor vernietiging. Dit onderdeel van de beroepen is gegrond. De Afdeling ziet tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien door aan deze onderdelen van het bestemmingsplan alsnog goedkeuring te onthouden.
2.15. Ten aanzien van [appellant sub 2] en Stichting Brabantse Milieufederatie is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] en [appellant] niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld namens [appellanten sub 1];
II. verklaart het beroep van Stichting Brabantse Milieufederatie, Milieuvereniging Oosterhout en Vrienden van de Vrachelse Heide niet-ontvankelijk voorzover het is ingesteld namens Milieuvereniging Oosterhout en Vrienden van de Vrachelse Heide;
III. verklaart het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk voorzover het betreft het bezwaar dat op de plankaart niet duidelijk is aangegeven dat de bosgrens 50 tot 100 meter van de nieuwe woonbestemming ligt en tot waar de tuinen mogen komen, dat aan de zijde van het Markkanaal en de plas van Caron die afstand niet is aangehouden en dat er een groenbestemming ligt in de plas van Caron, ten westen van het plangebied, waar nu water is;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], Stichting Brabantse Milieufederatie en [appellanten sub 4] niet-ontvankelijk voorzover het betreft het bezwaar dat ten onrechte geen randzone in acht wordt genomen ten opzichte van de bosstrook langs het Markkanaal;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en Stichting Brabantse Milieufederatie deels gegrond;
VI. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan
A. het plandeel met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)”;
B. de plandelen met de bestemming “Woondoeleinden (W)”;
deze plandelen zijn nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten;
VII. onthoudt goedkeuring aan de plandelen vermeld onder VI.;
VIII. bepaalt dat onderdeel VII. van deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
IX. verklaart de beroepen van [appellant], [appellant sub 2], Stichting Brabantse Milieufederatie en [appellant] voor het overige ongegrond;
X. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 2] en Stichting Brabantse Milieufederatie het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (€ 109,00 voor [appellant sub 2] en € 218,00 voor Stichting Brabantse Milieufederatie) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003