200203040/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats]
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Neede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2001, gewijzigd vastgesteld het bestemmingsplan "Peppelendijk".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 april 2002, nr. RE2001.92886, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juli 2002 heeft verweerder medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R. van Eck, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.T. van Hemmen, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad van Neede
mr. J. Steenhuis daar gehoord.
2.1. Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van de kern Neede en wordt aan de westzijde begrensd door de woonbebouwing van het gebied De Hofmaat en aan de oostzijde door het bedrijf [vergunninghouder 1]. Ten zuidoosten en ten zuiden van het plangebied liggen respectievelijk enkele beboste percelen en twee boerderijwoningen. Ten zuidwesten van het plangebied ligt Huize [naam] en het wandelgebied "Spilbroek". Deze zuidelijk van het plangebied gelegen gronden behoren tot het buitengebied. Een deel van het plangebied bestaat uit tuinen, het merendeel ligt braak en heeft de verschijningsvorm van een weiland. Het plan voorziet in een wijziging van de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied van "Industriële bebouwing" en "Groen" naar "Agrarische structuur" en "Tuinen".
2.2. Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. De beroepsgrond gericht tegen de goedkeuring van artikel 10, vierde lid, van de planvoorschriften en de beroepsgrond betreffende de gestelde strijdigheid van de plankaart met artikel 16 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 steunen niet op bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijzen.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
2.4. De Afdeling volgt verweerder niet voor zover hij ter zitting heeft gesteld dat het beroep van appellante tevens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wat betreft haar beroepsgrond dat het plan niet uitvoerbaar is. De bezwaren van appellante in haar zienswijzen- en bedenkingengeschrift zijn gericht tegen de planologische aanvaarbaarheid van de bestemming "Agrarische structuur" en zien derhalve op de vraag of de bestemming in de gegeven omstandigheden reëel is waarbij dient te worden bezien of deze feitelijk uitvoerbaar is.
2.5. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.6. Appellante, die eigenares is van de gronden van het plangebied waaraan de bestemming "Agrarische structuur" is toegekend, heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij stelt dat een ruimtelijke onderbouwing van de bestemming "Agrarische structuur" ontbreekt en voert daartoe onder meer aan dat een agrarische bestemming in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) en zich ook niet verdraagt met de voorziene recreatieve functie van het plangebied. Appellante is van mening dat deze bestemming, gelet op de ligging en de omvang van het plangebied, niet kan worden verwezenlijkt. Zij stelt door het plan onevenredig in haar belangen te worden geschaad.
2.7. De gemeenteraad heeft met het toekennen van de bestemmingen "Agrarische structuur" en "Tuinen" beoogd de feitelijke situatie als zodanig te bestemmen en het gebruik van deze gronden voor industriële doeleinden tegen te gaan. Hij stelt zich op het standpunt dat deze locatie groen dient te blijven, enerzijds om als overgang naar het buitengebied te dienen en anderzijds om de buffer tussen de woningen en de industrie te vergroten. Deze bestemming sluit tevens aan bij de gemeentelijke ontwikkelingsvisie "Omgeving De Kamp" en het voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied, aldus de gemeenteraad.
2.8. Verweerder heeft de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en het plan goedgekeurd. Hij heeft daarbij onder meer overwogen dat de aan de gronden toegekende bestemmingen, de feitelijke situatie mede in aanmerking nemend, in overeenstemming zijn met voornoemde ontwikkelingsvisie.
2.9. De Afdeling stelt voorop dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen steeds andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.10. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor "Agrarische structuur" bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, extensief recreatief medegebruik en (halfverharde) wegen en paden.
2.11. Uit de stukken blijkt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan de Ontwikkelingsvisie omgeving De Kamp in aanmerking heeft genomen. Deze ontwikkelingsvisie is in opdracht van het gemeentebestuur door een stedenbouwkundig bureau opgesteld en in september 2000 door de gemeenteraad vastgesteld. Het betreft een inventarisatie van het landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle gebied waarin Huize [naam] ligt en geeft aan hoe de recreatieve waarde van het gebied kan worden vergroot. In voornoemde visie wordt een industriële bestemming van het plangebied als een bedreiging gezien voor het behalen van deze doelstelling en wordt daartoe een andere functie voorgestaan die geen afbreuk doet aan het waardevolle cultuurlandschap.
Gelet op de ligging van het plangebied en de feitelijke situatie ter plaatse is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze voor een bestemmingsregeling die aansluit bij de waarden van het ten zuiden van het plangebied gelegen buitengebied en die een groene bufferzone tussen het industrieterrein en de woonwijk mogelijk maakt. Hetgeen appellante op dit punt heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
2.12. Blijkens de kaart behorende bij het streekplan maakt het plangebied deel uit van het stedelijk gebied van de kern Neede. Anders dan appellante stelt, sluit een dergelijke ligging een agrarische bestemming niet uit. Het standpunt van verweerder dat de bestemming "Agrarische structuur" niet in strijd is met het streekplan acht de Afdeling derhalve niet onjuist.
2.13. Wat betreft de toegekende bestemming "Agrarische structuur" overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften de gronden met deze bestemming in hoofdzaak bestemd zijn voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening. Gelet op de ligging van de gronden, de beperkte omvang daarvan en de vraag of het terrein toegankelijk is voor landbouwvoertuigen, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een reële bestemmingsregeling. Zij neemt hierbij in aanmerking dat het plandeel met voornoemde bestemming een omvang van een kleine halve hectare heeft en slechts toegankelijk is over een ongeveer 160 meter lange en 4 meter brede strook grond waarover een pad loopt. Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat is onderzocht of een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening ter plaatse mogelijk is.
2.14. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische structuur" wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.15. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de beroepsgrond gericht tegen de goedkeuring van artikel 10, vierde lid, van de planvoorschriften en de beroepsgrond betreffende de gestelde strijdigheid van de plankaart met artikel 16 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 9 april 2002, nr. RE2001.92886, voor zover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Agrarische structuur";
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 777,76, waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Van Os-Ravesloot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003