200204958/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 23 juli 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Op 21 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college), voorzover thans van belang, besloten de Loolaan te Doetinchem tussen de Koninginnelaan en de Juliana van Stolbergstraat af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer.
Bij besluit van 27 juni 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2002, verzonden op 2 augustus 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 november 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2003, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door L. Damen en W. Regenspurg, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter uitvoering van het in het Integraal Verkeersplan gemeente Doetinchem, dat door de raad is vastgesteld in april 1997, neergelegde beleid is de Loolaan aangemerkt als “erftoegangsweg”. Met het besluit van 21 november 2000 is beoogd om ter bevordering van de veiligheid en voorkoming van door het verkeer veroorzaakte overlast en hinder, het doorgaand verkeer te weren en die laan te reserveren voor bestemmings- en herkomstverkeer. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat de Loolaan niet is berekend op gebruik als doorgaande route voor het verkeer, dat als gevolg van in Doetinchem genomen infrastructurele maatregelen is toegenomen.
2.2. Volgens appellante, direct omwonende van de Loolaan, die na de afsluiting moet omrijden om haar woning te kunnen bereiken, heeft de rechtbank miskend dat het college van onjuiste gegevens is uitgegaan. Volgens haar is niet aannemelijk dat het verkeer in de Hofstraat zal toenemen met 3.000 motorvoertuigen per etmaal, maar zal dit aantal veel groter zijn. De afsluiting zal, naar zij stelt, leiden tot meer overlast en hinder in de Hofstraat en op de omliggende kruispunten, dan het college aanneemt.
2.3. Het college bestrijdt niet dat de aan het besluit tot afsluiting ten grondslag gelegde aantallen motorvoertuigen aannames zijn. Die zijn volgens hem echter door middel van gebruikelijke methodes bepaald. Bij die methodes wordt er, op grond van ervaringen uit de praktijk, onder meer van uit gegaan dat hoge verkeersdruk tot gevolg heeft dat een deel van de automobilisten voor een alternatieve route kiest. Volgens het college zal inderdaad, zoals appellante stelt, een vertraging in de afwikkeling van het verkeer op de Hofstraat optreden, maar die zal niet onaanvaardbaar groot zijn. Het heeft daarbij gewezen op de verdubbeling van het aantal rijbanen in de Hofstraat sinds augustus 2000 en hieraan toegevoegd dat, indien de aannames niet uitkomen, aanpassingen zullen volgen.
2.4. Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Het is over die afweging verantwoording verschuldigd aan de raad. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.5. De rechtbank heeft terecht niet door appellant aannemelijk gemaakt geacht dat de aantallen motorvoertuigen, waarvan het college bij het nemen van het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit is uitgegaan zodanig onjuist zijn, dat moet worden geoordeeld dat het onzorgvuldig is voorbereid. Zij heeft voorts evenzeer met recht geen grond gevonden om te oordelen dat de belangenafweging die aan dat besluit ten grondslag ligt zo onevenwichtig is, dat moet worden geoordeeld dat het college daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003