200206200/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 13 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Doetinchem, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 maart 2002, het bestemmingsplan "Bezelhorstweg 1972-2e herziening-Bezelhorstweg-JOP" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 september 2002, no. RE2002.34742, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 november 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 22 januari 2003 heeft verweerder medegedeeld af te zien van het indienen van een verweerschrift.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2003, waar appellanten, in de personen van [gemachtigde] en [gemachtigde], en de gemeenteraad van Doetinchem, vertegenwoordigd door J.W.E. van Hal en M.H. Oude Luttighuis, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Het plan herziet het geldende planologische regime voor een terrein aan de Bezelhorstweg. De hier gevestigde jongerenontmoetingsplek (hierna: JOP) wordt in het plan als zodanig bestemd. Daarnaast maakt het plan de bouw van een overkapping voor de JOP mogelijk.
2.2. Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Het beroep van appellanten is gericht tegen de goedkeuring van het plan.
Appellanten zijn van mening dat verweerder bij de beoordeling van het plan ten onrechte het huidige bestemmingsplan en de totale voorgeschiedenis van het plan buiten beschouwing heeft gelaten.
Volgens appellanten leidt de JOP nu reeds tot verkeersonveilige situaties, criminaliteit en onaanvaardbare geluidhinder. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat het illegaal ontstane gebruik als ontmoetingsplaats wordt vastgelegd in het plan. Appellanten wijzen erop dat verweerder met de goedkeuring van het plan voorbij gaat aan enkele rechterlijke uitspraken.
2.5. De gemeenteraad heeft het plangebied bestemd als “Groenvoorzieningen-G-“. Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor het behoud en de bevordering van de beeldkwaliteit van de groenvoorzieningen alsmede voor verblijfs- en recreatieve mogelijkheden in de open lucht en mogelijkheden voor ontmoeting. In het tweede en derde lid van artikel 3 heeft de gemeenteraad onder meer bepaald dat op deze gronden gebouwen mogen worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m².
2.6. Verweerder is van mening dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Hij acht de afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde woningen voldoende om onaanvaardbare geluidoverlast te voorkomen. Over de verkeersveiligheid overweegt verweerder dat gebleken is dat het college van burgemeester en wethouders verkeersmaatregelen zal nemen om een veilige verbinding van en naar de JOP te garanderen. Verder is verweerder het oneens met de stelling van appellanten dat het plan strijdt met rechterlijke uitspraken. Gelet hierop heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.7. Gebleken is dat voor het plangebied voorheen de bestemmingsplannen “Bezelhorst 1972-2e herziening” en “Bezelhorst 1975” van kracht waren. In deze plannen had het terrein aan de Bezelhorstweg de bestemming “Groenvoorziening”. Tussen partijen staat vast dat in strijd met deze bestemming op het terrein een verharding werd aangebracht en zwerfkeien, een lichtmast, twee zitbanken en een vuilnisbak werden geplaatst.
De Afdeling is van oordeel dat het als zodanig bestemmen van illegaal gebruik of illegale bebouwing in een bestemmingsplan mogelijk en gerechtvaardigd kan zijn. Verweerder behoefde in het enkele feit dat de JOP in strijd met de geldende bestemmingsplannen tot stand is gekomen, geen reden te zien goedkeuring aan het plan te onthouden. De stelling van appellanten dat verweerder met name gezien de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 28 mei 2001 het plan niet kon goedkeuren, berust op een onjuiste interpretatie van onder meer deze uitspraak.
De rechtbank overwoog in deze uitspraak dat uit de beslissing op bezwaar van 29 januari 2001 niet blijkt dat ten tijde van dit besluit concreet zicht op legalisering van de situatie bestond, dan wel van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan kon worden afgezien van bestuursdwang. Deze uitspraak staat, anders dan appellanten veronderstellen, een positieve bestemming voor de JOP niet in de weg. Overigens is het college van burgemeester en wethouders door de uitspraak in de gelegenheid gesteld om de motivering van de weigering om bestuursdwang toe te passen te verbeteren. Bij besluit van 18 oktober 2001 is dit gebeurd. Op het beroep van appellanten tegen dit besluit oordeelde de rechtbank dat ten tijde van het besluit van 18 oktober 2001 concreet zicht bestond op legalisering van de JOP en dat het college in redelijkheid kon afzien van het toepassen van bestuursdwang.
Wat betreft de geluidoverlast overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken blijkt dat in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de brochure) geen afstanden worden gegeven voor een JOP. Verweerder heeft daarom bij zijn beoordeling van het plan aangesloten bij de afstand die de brochure geeft voor een school en heeft deze met één categorie vermeerderd. Hieruit volgt een afstand van 50 meter. Deze redenering komt de Afdeling niet onredelijk voor. Vast staat dat de dichtstbijzijnde woningen 70 tot 100 meter van de JOP zijn verwijderd. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat omwonenden ernstige geluidoverlast van de JOP zullen ondervinden.
Evenmin acht zij aannemelijk dat de verkeersveiligheid in het plan onvoldoende is gegarandeerd. Uit de stukken is gebleken dat vanaf de Bezelhorstweg een verbinding wordt aangelegd zodat ook bromfietsers de JOP rechtstreeks kunnen bereiken. Het plan staat de aanleg van een dergelijke verbindingsweg niet in de weg.
Voor zover appellanten aanvoeren dat van het JOP overlast wordt ondervonden door criminaliteit, oordeelt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving van de openbare orde betreft, hetgeen buiten het beoordelingskader van deze procedure valt.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003