ECLI:NL:RVS:2003:AF4736

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201751/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om bestuursdwang door burgemeester en wethouders van Woerden

Op 19 februari 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de burgemeester en wethouders van Woerden. De zaak betreft een verzoek om bestuursdwang met betrekking tot een woning die bewoond wordt door de vader van de appellant. Het oorspronkelijke besluit van de burgemeester en wethouders, dat op 28 april 1999 werd genomen, handhaafde een eerdere afwijzing van een verzoek om bestuursdwang dat dateert van 29 november 1994. De rechtbank te Utrecht had op 18 februari 2002 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 18 november 2002 werd de appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door hun advocaat.

De Raad van State overwoog dat de woning naast het perceel van de appellant ligt, waar hij een agrarisch bedrijf uitoefent. Het besluit van de burgemeester en wethouders was genomen naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was vastgesteld dat de burgemeester en wethouders het verzoek om bestuursdwang niet hadden mogen afwijzen zonder te onderzoeken of de appellant nadeel ondervond dat voor compensatie in aanmerking kwam. De burgemeester en wethouders concludeerden echter dat er geen sprake was van zodanig nadeel.

De appellant had tijdens de zitting van de rechtbank op 10 januari 2002 aangegeven dat hij niet wenste dat de woning werd afgebroken en ook geen schadevergoeding verlangde voor de gevolgen van de voortgezette bewoning door zijn vader. De Raad van State concludeerde dat er geen geschil bestond over de afwijzing van het verzoek en dat de appellant geen belang had bij een beslissing op het hoger beroep. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200201751/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 februari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Woerden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 1999 hebben burgemeester en wethouders van Woerden (hierna: burgemeester en wethouders) een besluit van 29 november 1994, inhoudende de afwijzing van een verzoek van appellant om bestuursdwang toe te passen ten aanzien van de woning, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning), opnieuw gehandhaafd.
Bij uitspraak van 18 februari 2002, verzonden op 19 februari 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 27 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.A. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De woning wordt bewoond door de vader van appellant en is gelegen naast het perceel, waarop appellant een agrarisch bedrijf uitoefent.
2.2. Het besluit van 28 april 1999 is genomen naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank waarbij is overwogen dat - samengevat weergegeven - burgemeester en wethouders het verzoek niet hadden mogen afwijzen, zonder te onderzoeken of appellant ten gevolge daarvan nadeel lijdt dat voor compensatie in aanmerking komt. Bij het besluit zijn burgemeester en wethouders tot de slotsom gekomen dat van zodanig nadeel niet is gebleken.
2.3. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 10 januari 2002, waar het beroep van appellant is behandeld, heeft deze te kennen gegeven dat hij niet wenst dat de woning wordt afgebroken en evenmin vergoeding van de schade die van de voortgezette bewoning door de vader het gevolg zou kunnen zijn. Uit hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat hij hierop is teruggekomen.
Dit betekent dat geen geschil bestaat ten aanzien van de afwijzing van burgemeester en wethouders van het verzoek en evenmin ten aanzien van de afwijzing van burgemeester en wethouders om geleden nadeel, dat het gevolg zou kunnen zijn van die bewoning, te vergoeden. Anders dan waar appellant kennelijk van uitgaat, betreft de afwijzing van zijn verzoek slechts de bewoning door zijn vader.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat appellant geen belang heeft bij een beslissing op het hoger beroep zodat het niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
313.