ECLI:NL:RVS:2003:AF4715

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204894/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 8 augustus 2002 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van de huursubsidie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997. De Staatssecretaris had deze intrekking gebaseerd op het inkomen van de zoon van appellante, die op haar adres stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Appellante stelde dat haar zoon elders verbleef, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met bewijsstukken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 januari 2003, waarbij appellante in persoon aanwezig was en de Minister vertegenwoordigd werd door mr. M. Piras. De Afdeling oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het aan appellante was om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was voor het toepassen van de hardheidsclausule en dat de intrekking van de huursubsidie op goede gronden was gedaan.

De Minister heeft ter zitting toegezegd het besluit met betrekking tot de huursubsidie te herzien, maar het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 februari 2003.

Uitspraak

200204894/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 augustus 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellante eerder toegekende huursubsidie voor de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 ingetrokken.
Bij besluit van 10 januari 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2002, verzonden op 12 augustus 2002, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2003, waar appellante in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, medewerkster bij het departement, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Staatssecretaris heeft bij zijn beslissing op bezwaar de intrekking van de huursubsidie over de in geding zijnde periode gehandhaafd omdat het inkomen van een zoon van appellante diende te worden meegerekend. Deze zoon stond op het adres van appellante ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Appellante heeft blijkens de stukken wel vermeld, dat de zoon elders verbleef en wat de reden daarvan was. Zij heeft dit echter niet nader onderbouwd. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank, dat de Staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het in de eerste plaats op appellantes weg lag, haar stellingen met enig bewijsstuk te staven. Voor het toepassen van de hardheidsclausule was dan ook geen aanleiding. Het oordeel van de rechtbank dat de Staatssecretaris terecht en op goede gronden de bijdrage in het kader van de Wet individuele huursubsidie over de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 op nihil heeft gesteld, is daarom juist. Overigens, gelet op de inmiddels door appellante verschafte nadere gegevens, heeft de Minister ter zitting toegezegd het besluit met betrekking tot de huursubsidie over de periode 1 juli 1996 tot 1 juli 1997 te zullen herzien.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
66-420.