200205294/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 september 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).
Bij besluit van 11 oktober 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de eerder aan appellante toegekende huursubsidie voor de periode van 1 mei 1998 tot 1 juli 1998 ingetrokken.
Bij besluit van 26 april 2000 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 augustus 2000 heeft de Staatssecretaris de eerder aan appellante toegekende huursubsidie voor de periode van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 ingetrokken.
Bij besluit van 23 november 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellante op 24 november 2001 tegen voormelde besluiten van 26 april 2000 en 23 november 2001 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit betrekking had op het besluit van 23 november 2001. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 november 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 29 november 2002 heeft appellante nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2003, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2.1. Appellante heeft op 24 november 2001 beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van 26 april 2000 en 23 november 2001.
De rechtbank heeft het beroep ten aanzien van het besluit van 23 november 2001 vanwege het ontbreken van procesbelang niet ontvankelijk verklaard, omdat de Staatssecretaris bij zijn besluit van 18 maart 2002 inmiddels aan de grieven van appellante was tegemoetgekomen. Het hoger beroep van appellante beperkt zich ertoe, dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over het beroep ten aanzien van het besluit van de Staatssecretaris van 26 april 2000.
2.2. De Afdeling overweegt dat het beroepschrift van appellante van 24 november 2001 tegen het besluit van 26 april 2000 niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrechtspraak genoemde termijn van zes weken is ingediend. De Afdeling is niet gebleken van omstandigheden die tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kunnen leiden. De rechtbank had dit beroep van appellante niet-ontvankelijk dienen te verklaren wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient voor zover aangevallen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 april 2000 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
2.5. Wel bestaat aanleiding te bepalen dat het door appellante voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 september 2002, reg. no. AWB 01/1107, voor zover hierbij is verzuimd het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van 26 april 2000, Awb36/VBC3/263, niet-ontvankelijk te verklaren;
III. verklaart dit beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003