200202473/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 25 april 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
Bij besluit van 11 januari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik van het manegeterrein en de kantine aan de [locatie] te [plaats] na 18:00 uur door de Stichting Ruitercentrum Groot Lichtenvoorde (hierna: de Stichting).
Bij besluit van 8 januari 2001 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van Beroep- en bezwaarschriftencommissie van 14 juni 2000, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2002, verzonden op 3 mei 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 juli 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2002, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. ten Have, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant heeft bij brief van 12 december 2002 laten weten af te zien van het recht om het hoger beroep nader mondeling toe te lichten. De Stichting heeft niet nader gereageerd.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 37, (manege Boschlaan)”, is het perceel waarop het manegeterrein zich bevindt bestemd als “terrein voor actieve recreatie”, met de nadere bestemming “Ma (manege)”. In artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de gronden met de bestemming “terrein voor actieve recreatie” zijn bestemd voor de actieve buitensportbeoefening. In de bestemmingscategorie Ma (manege) zijn hippische activiteiten toegestaan, een en ander met bijbehorende bebouwing, andere bouwwerken en terreinen, alsmede bijbehorende groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en ontsluiting, met dien verstande dat de op de plankaart met “PP” aangeduide zone uitsluitend is bestemd voor parkeren”. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het manegeterrein en in het bijzonder de kantine en daarmee samenhangend de parkeerplaats, in strijd met de geldende bestemming tot in de nachtelijke uren worden gebruikt en aldus op momenten dat geen hippische activiteiten plaatsvinden.
2.2.1. Van de zijde van de Stichting is verklaard dat de hippische activiteiten vrijwel uitsluitend in de avonduren plaatsvinden. De kantine wordt op twee avonden gebruikt tijdens de ponyrijlessen voor kinderen, die duren tot ongeveer 21.30 uur en op twee avonden tijdens en na de paarrijlessen voor ouderen tot ongeveer 23.15 uur. Verder wordt de kantine gebruikt tijdens hippische wedstrijden en voor vergaderingen van de Stichting. In de maanden december tot maart zijn er ter plaatse geen activiteiten. Dan wordt gebruik gemaakt van een binnenmanege elders. Niet is gebleken dat deze feiten onjuist zijn noch dat de kantine buiten de hippische activiteiten om als horecagelegenheid in gebruik is.
2.2.2. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat het gebruik dat van de kantine wordt gemaakt ondergeschikt is aan het gebruik van de manege en daarom niet in strijd is met de geldende bestemming. Ook het daarmee samenhangende gebruik van de parkeerplaats is om die reden niet verboden.
2.2.3. Voor zover appellant erop heeft gewezen dat het college in het kader van de procedure over het bestemmingsplan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft verklaard dat na 18:00 uur in het geheel geen hippische activiteiten plaatsvinden kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Het gebruik dat daadwerkelijk plaatsvindt is naar het oordeel van de Afdeling als passend binnen de bestemming is aan te merken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2000, no. E01.99.0233, waarbij het beroep van appellant tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Gelderland ongegrond is verklaard, valt, gelijk de rechtbank ook heeft overwogen, niet af te leiden dat (de goedkeuring van) het bestemmingsplan onder de geschetste omstandigheden in beroep bij de Afdeling niet in stand zou zijn gebleven.
2.2.4. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het gebruiksverbod van artikel 4 van de planvoorschriften niet is overtreden. Het college was derhalve niet bevoegd handhavend op te treden. De rechtbank is terecht tot die conclusie gekomen.
2.3. De aan de Stichting krachtens de Drank- en Horecawet verleende vergunning, alsmede de sluitingstijden neergelegd in de APV van de gemeente, dienen respectievelijk ter voorkoming van oneerlijke concurrentie met commerciële horecabedrijven en ter beperking van overlast en staan los van het planologische regime van het bestemmingsplan. Voor zover appellant van mening is dat de Stichting zich niet houdt aan de in de drank- en horecawetvergunning dan wel de APV genoemde tijden, kan hij zich met een verzoek om handhaving van deze regels tot het college wenden. Met betrekking tot het gestelde lawaai afkomstig vanaf de parkeerplaats bij de manege heeft het college naar voren gebracht dat bij de politie geen klachten van appellant ter zake bekend zijn.
2.4. Het beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003