ECLI:NL:RVS:2003:AF4704

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204205/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering onttrekkingsvergunning voor recreatieve doeleinden op Ameland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden, die op 26 juni 2002 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had een onttrekkingsvergunning aangevraagd op grond van de Huisvestingsverordening 1999 van de gemeente Ameland, om zijn woning aan de [locatie 1] te [plaats] te kunnen gebruiken voor recreatieve doeleinden. Het college van burgemeester en wethouders van Ameland weigerde deze vergunning bij besluit van 11 juli 2000, en verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond in een besluit van 1 februari 2001. De rechtbank oordeelde dat het college terecht het belang van de woonruimtevoorraad zwaarder liet wegen dan het financiële belang van de appellant.

De appellant, die sinds 1997 in een andere woning aan het [locatie 2] woont, betoogde in hoger beroep dat het college hem ten onrechte niet de kans heeft gegeven om een compensatievoorstel te doen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit betoog gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Afdeling moeten overwegen dat, gezien de omstandigheden, het college de mogelijkheid had moeten onderzoeken om de vergunning te verlenen op basis van artikel 29 van de verordening, in samenhang met artikel 28, zesde lid. De Afdeling oordeelde dat de beslissing van het college niet deugdelijke motivering had en vernietigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die door de gemeente Ameland moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 februari 2003.

Uitspraak

200204205/1.
Datum uitspraak: 19 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Ameland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ameland (hierna: het college) geweigerd aan appellant een onttrekkingsvergunning op grond van de Huisvestingsverordening 1999 van de gemeente Ameland te verlenen om de woning aan de [locatie 1] te [plaats] aan te houden als tweede woning of te gebruiken voor (andere) recreatieve doeleinden.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 1 februari 2001, heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij fax van 1 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 september 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door W.P. Bakema, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 1999 verleent het college de onttrekkingsvergunning, indien naar zijn oordeel het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Ingevolge het zesde lid van dit artikel wordt, indien het college heeft vastgesteld dat zowel het belang van de aanvrager als het belang van de volkshuisvesting zwaar wegen of dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, de onttrekkingsvergunning verleend, indien voldoende compensatie als bedoeld in artikel 29 van de verordening wordt geboden en overigens aan door het college gestelde voorwaarden en voorschriften is voldaan.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de verordening kan compensatie worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van het college gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.
2.2. Appellant is eigenaar van de woningen aan de [locatie 1] en het [locatie 2] te [plaats]. Vanaf 26 juli 1982 tot en met 4 september 1997 bewoonde hij de woning aan de [locatie 1], die nadien voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt. De voor dit gebruik gevraagde onttrekkingsvergunning heeft het college geweigerd.
Op 5 september 1997 is appellant verhuisd naar de woning aan het [locatie 2], voor welke woning sinds 4 september 1989 een ontheffing gold deze anders dan voor permanente bewoning te gebruiken. Aan deze ontheffing was de voorwaarde verbonden, dat bij permanente bewoning door appellant de ontheffing kwam te vervallen.
2.3. De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen, dat vanwege de omstandigheid dat appellant de woning aan het [locatie 2] permanent is gaan bewonen, de voor die woning geldende ontheffing in verband met de daaraan verbonden voorwaarde is vervallen en die woning daardoor is toegevoegd aan de permanente woonruimtevoorraad van de gemeente Ameland, waartoe de woning aan de [locatie 1] reeds behoorde.
2.4. Het college heeft bij zijn besluitvorming met betrekking tot de gevraagde onttrekkingsvergunning het belang van het peil van de woonruimtevoorraad zwaarder laten wegen dan het financiële belang van appellant. In dit verband is door appellant in hoger beroep betoogd, dat de rechtbank heeft miskend dat het college hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld een compensatievoorstel te doen.
Dit betoog treft doel. Weliswaar heeft het college het belang van het peil van de woonruimtevoorraad zwaarder mogen laten wegen dan het financiële belang van appellant, doch het college had aanleiding moeten zien, gelet op de in bezwaar naar voren gebrachte omstandigheden, waaronder het feit dat de woning van appellant aan het [locatie 2], zij het reeds in 1997, aan de permanente woonruimtevoorraad van de gemeente Ameland was toegevoegd, in te gaan op de mogelijkheid van het verlenen van een vergunning op grond van artikel 29 in samenhang met artikel 28, zesde lid, van de verordening. Het betoog van het college dat het dat niet gedaan heeft gelet op vorenbedoelde belangenafweging gaat niet op, nu artikel 28, zesde lid, expliciet voorziet in de mogelijkheid de vergunning te verlenen in het geval het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting. Nu het college dit bij zijn besluitvorming heeft nagelaten mist de beslissing op bezwaar in zoverre een deugdelijke motivering en dient deze om die reden te worden vernietigd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het college van burgemeester en wethouders dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 26 juni 2002, reg.nr. 01/235 HUISV;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het ongedateerde, op 1 februari 2001 verzonden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ameland;
V. bepaalt dat het college met inachtneming van hetgeen bij deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ameland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 respectievelijk € 776,24, waarvan tweemaal € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; deze bedragen dienen door de gemeente Ameland te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de gemeente Ameland aan appellant de door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierechten (€ 102,00 en € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Tielraden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2003
156.