ECLI:NL:RVS:2003:AF4416

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor evenementen in Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘s-Gravenhage, die op 30 mei 2002 zijn beroep ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vergunningen die de burgemeester van Leiden had verleend voor het ten gehore brengen van muziek en zang op verschillende evenementen. De burgemeester had op basis van de Algemene plaatselijke verordening (APV) vergunningen verleend voor het gebruik van geluidsapparatuur op specifieke data en locaties. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht de bezwaren van de appellant ongegrond verklaarde, met uitzondering van een bezwaar dat gegrond werd verklaard met betrekking tot de eindtijd van een vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 januari 2003 behandeld. De appellant voerde aan dat de vergunningen niet in overeenstemming waren met het beleid en dat het geluidsniveau te hoog was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de burgemeester binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling had gehandeld. De Afdeling bevestigde dat de APV van toepassing was op evenementen in de openbare ruimte en dat de burgemeester de vergunningen op een juiste manier had verleend, rekening houdend met de Nota “Feesten in Leiden? Samen uit en thuis”.

De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van de appellant niet opgingen en dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel was gekomen dat de burgemeester in redelijkheid de vergunningen had kunnen afgeven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200203863/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 30 mei 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 19 april 2000, 18 mei 2000 en 22 september 2000 heeft de burgemeester van Leiden (hierna: de burgemeester) ten behoeve van respectievelijk restaurant Olive Garden, V.O.F. the Jam en café ‘t Praethuys op grond van artikel 37 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Leiden vergunning verleend voor het ten gehore brengen van muziek en/of zang, met gebruik van geluidsapparatuur op nader genoemde data en tijdstippen op [locatie] te [plaats].
Bij besluiten van 27 februari 2001 heeft de burgemeester de door appellant gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 19 april 2000 en 22 september 2000 ongegrond verklaard, en het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2000 gegrond verklaard, voorzover het gericht is tegen de eindtijd van de aan de VOF the Jam verleende vergunning en voorzover het gericht is tegen het aantal verleende vergunningen voor categorie II-evenementen op de [locatie], en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2002, verzonden op 5 juni 2002, heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2003, waar appellant in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door N.J.C. Kettenis, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Leiden (hierna: de APV), voorzover hier van belang, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg bij wijze van beroep of bedrijf of anderszins uit winstbejag muziek ten gehore te brengen of te doen brengen.
2.2. De rechtbank is terecht uitgegaan van de toepasselijkheid van deze bepaling op evenementen in de openbare ruimte, waarbij muziek en/of zang met geluidsapparatuur ten gehore wordt gebracht. Voor het oordeel dat deze bepaling geen grondslag kan bieden voor het gevoerde beleid met betrekking tot evenementen als de onderhavige, acht de Afdeling geen grond aanwezig. In het midden kan voorts blijven of, zoals appellant heeft gesteld, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen, vastgesteld op 20 mei 1998, Stb. 322 (hierna: het Besluit) van toepassing is op genoemde evenementen, nu in paragraaf 1.1.9 van de Bijlage behorende bij het Besluit de mogelijkheid wordt geboden dat bij incidentele festiviteiten en activiteiten binnen de inrichting gedurende bepaalde perioden de in de Bijlage gestelde geluidsvoorschriften niet gelden. De door appellant opgeworpen grief laat onverlet dat in dit geval een vergunning op grond van de APV nodig is.
2.3. Aan het door de burgemeester ter uitvoering van artikel 37 van de APV gehanteerde beleid ligt de Evenementenkalender voor de periode 1 april 2000 tot 1 april 2001 ten grondslag. Aanvragen voor plaatsing van evenementen op deze kalender worden getoetst aan de Nota “Feesten in Leiden? Samen uit en thuis”, vastgesteld op 9 december 1997 (hierna: de Nota). In de Nota is onder meer vastgelegd dat voor de locatie Vrouwenkerkplein jaarlijks maximaal twaalf categorie II-evenementen worden toegelaten. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat dit beleid, wat het aantal op de locatie Vrouwenkerkplein toegestane evenementen van categorie II, de duur en de vaststelling van het maximale geluidsniveau betreft, niet blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
2.4. Appellant handhaaft voorts zijn bezwaren tegen de verleende vergunningen wat betreft de aantallen, de toegestane geluidsniveaus en de duur van de evenementen.
2.5. Hetgeen appellant daartoe aanvoert treft geen doel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt uit de Nota naar voren dat per locatie een maximum aantal evenementen is vastgesteld, waarbij acht is geslagen op de omvang van de locatie, de ligging van de woningen, het aantal organisatoren dat gebruik wenst te maken van de locatie en de mogelijkheden van aan- en afvoer van goederen. Gelet op de speciale plaats die het ‘Leids ontzet’ inneemt in Leiden, kan het betoog van appellant dat dit evenement ten onrechte buiten het evenementenbeleid wordt gehouden, niet slagen. In de Nota is aangegeven dat voor dit evenement wel randvoorwaarden gelden en de handhaving zich met name richt op excessen, openbare orde en sluitingstijden van horeca en evenementen.
Dat appellant de bovengrenswaarde van 85 dB(A) voor het toegestane geluidsniveau te hoog vindt, gelet op de stedenbouwkundige vorm, de akoestiek en de aanwezigheid van slecht geïsoleerde woningen, leidt niet tot het oordeel dat het geldende maximale geluidsniveau onaanvaardbaar is, nu met genoemde factoren bij het vaststellen van de grenswaarden in de Nota reeds rekening is gehouden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het geluidsniveau van 75 dB(A), waarvan aanvankelijk was uitgegaan, te star voor de praktijk geacht kon worden. Ook voor wat betreft de duur van de evenementen moet met de rechtbank worden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het beleid in dit opzicht kennelijk onredelijk is.
2.6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid tot afgifte van de gevraagde vergunningen heeft kunnen komen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003
97-426.