ECLI:NL:RVS:2003:AF4400

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106200/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • J.J. Vis
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit over geluidbelasting door reconstructie van weg De Binding

In deze zaak hebben appellanten, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, waarin de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van woningen aan de [locatie] en de [locatie] te [plaats] werd vastgesteld. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de reconstructie van de weg De Binding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 november 2002 behandeld. De appellanten stelden dat de openstelling van de busbrug voor gewoon verkeer geen noodzakelijke functie heeft en dat het bestemmingsplan onvoldoende milieuhygiënische garanties biedt. Ze voerden aan dat de geluidbelasting van 52 dB(A) te hoog is en dat de berekeningen van de geluidbelasting niet kloppen.

De Afdeling overwoog dat de beroepsgronden van appellanten niet aan de orde konden komen in deze procedure, omdat het enkel ging om de vaststelling van de geluidbelasting. De Afdeling concludeerde dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen was berekend op basis van de Wet geluidhinder en dat de gebruikte rekenmethoden niet in strijd waren met de wet. Echter, de Afdeling oordeelde dat verweerder niet deugdelijk had gemotiveerd dat de ten hoogste toelaatbare geluidgrenswaarden konden worden gehaald, omdat de correctie van 4 dB(A) voor het gebruik van stil asfalt niet voldoende was onderbouwd. Hierdoor kwam het besluit van 6 november 2001 voor vernietiging in aanmerking.

De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Tevens werd gelast dat de provincie Noord-Holland het griffierecht aan appellanten vergoedt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 12 februari 2003.

Uitspraak

200106200/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2001 heeft verweerder krachtens artikel 100a van de Wet geluidhinder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevels van woningen aan de [locatie] en de [locatie] te [plaats] vastgesteld vanwege de te reconstrueren weg De Binding.
Bij besluit van 6 november 2001, verzonden op 7 november 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2001, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 februari 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 juli 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2002, waar appellanten, van wie [appellanten] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. J.M. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden besluit betreft de ongegrondverklaring van de bezwaren gericht tegen de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op woningen vanwege de beperkte ingebruikname van een busbrug, "De Binding" geheten, tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering voor gewoon verkeer. Voor de woningen van appellanten is een ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 52 dB(A) vastgesteld.
2.2. Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt, behoudens het tweede lid en artikel 100a, als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidbelasting, met dien verstande dat een geluidbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.
Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) niet te boven mag gaan, behoudens in de onder 1o en 2o in dat artikellid genoemde gevallen.
2.3. Appellanten stellen dat de openstelling van de betreffende busbrug voor gewoon verkeer geen noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie heeft. Voorts stellen zij dat het bestemmingsplan onvoldoende milieuhygiënische garanties biedt voor de omgeving. Volgens appellanten had ten behoeve van de rechtszekerheid in het bestemmingsplan de grenswaarde van 50 dB(A) moeten zijn opgenomen voor woningen die aan De Binding zijn gelegen.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgronden aspecten betreffen die in het kader van de procedure tegen het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan, waarbij de openstelling van de busbrug voor gewoon verkeer mogelijk is gemaakt, aan de orde kunnen komen, doch niet in de onderhavige procedure, waarin slechts het besluit tot vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevels van woningen aan de orde is. Het beroep treft in zoverre derhalve geen doel.
2.4. Appellanten stellen dat het akoestisch onderzoek van de gemeente Zaanstad niet voldoet aan de Wet geluidhinder. Ten eerste zou dit rapport ten onrechte uitgaan van de periode 1997-2007 in plaats van de periode 2000-2010. Gelet op de autonome groei van het verkeer zou de verkeersintensiteit in 2010 fors hoger zijn en de geluidbelasting hoger uitvallen dan in 2007. Voorts wordt volgens appellanten de prognose van het aantal motorvoertuigen dat van de busbrug gebruik zou gaan maken bij openstelling, te gunstig voorgesteld. Bij het opstellen van het akoestisch onderzoek werd volgens hen verder geen rekening gehouden met door de gemeente Zaanstad geconstateerde ruimtelijke ontwikkelingen in de planperiode, te weten de ontwikkelingen in Saendelft, het Stationsgebied en de invulling van de Westzanerpolder. Gelet op het vorenstaande concluderen appellanten dat de berekeningen van de geluidbelasting een te lage uitkomst hebben.
2.4.1. Verweerder stelt dat de aanvraag om hogere waarden naar zijn oordeel op alle punten voldoet aan de Wet geluidhinder. Hij stelt voorts geen enkele reden te hebben om aan de door de gemeente gebruikte verkeersprognose te twijfelen.
2.4.2. In de nota van toelichting bij het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai is vermeld dat in de gevallen waarin zich geen bijzondere omstandigheden voordoen voor het maatgevende jaar kan worden aangehouden het tiende jaar na openstelling of reconstructie van de weg, of, in bestaande situaties, tien jaar na dato van het akoestisch onderzoek. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een autonome groei van het wegverkeer van ongeveer 2,5% per jaar, waarvan appellanten uitgaan, de geluidstoename in de periode 2007-2010 zo gering is dat deze als niet akoestisch relevant kan worden beschouwd. Gelet op het deskundigenbericht is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich op dit standpunt heeft kunnen stellen. De omstandigheid dat in het akoestisch rapport van februari 1998 (rapportnummer 98-02-01) van de Dienst Milieubeheer van de gemeente Zaanstad de periode 1997-2007 wordt beschouwd, brengt niet mee dat verweerder zich niet op dit rapport mocht baseren.
Wat de prognose van het aantal motorvoertuigen dat van de busbrug gebruik zal gaan maken betreft, overweegt de Afdeling dat uit de stukken blijkt dat de verkeersprognose tot stand is gekomen met behulp van verkeerssimulatiemodellen van het verkeerskundig bureau Goudappel Coffeng uit Deventer. Met het in het onderhavige geval gebruikte computermodel is het mogelijk verkeersstromen in stappen te ontleden, waarbij patronen in het verplaatsingsgedrag worden herkend. Mede gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling in het door appellanten gestelde geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de prognose.
Met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen in de planperiode overweegt de Afdeling dat blijkens de brief van het Hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente Zaanstad van 21 juni 2002 met zowel Saendelft als de Westzanerpolder is gerekend. Voorts zou eveneens rekening zijn gehouden met de globaal bekende ontwikkeling van het Stationsgebied. Inmiddels zouden nieuwe berekeningen zijn uitgevoerd met aangepaste gegevens, hetgeen niet zou hebben geresulteerd in wezenlijke afwijkingen.
Het beroep treft op deze punten geen doel.
2.5. Appellanten stellen dat verweerder bij de akoestische berekeningen ten onrechte twee verschillende Reken- en Meetvoorschriften heeft gehanteerd, te weten het Reken- en Meetvoorschrift 1981 en het Reken- en Meetvoorschrift 2000. Volgens appellanten was de laatste ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden. Het gevolg is volgens appellanten dat een verkeerde geluidbelasting op de gevels van de woningen aan De Binding is berekend.
2.5.1. Verweerder stelt in het bestreden besluit en in het verweerschrift dat hij voor de bepaling van de door maatregelen te realiseren geluidreductie is uitgegaan van de nieuwe reken- en meetmethode. Volgens verweerder is het met het oude rekenmodel niet mogelijk om te rekenen met snelheden lager dan 35 km per uur en met het gebruik van stil asfalt.
2.5.2. Ingevolge artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder stelt Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting, vanwege een weg, regels voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau als omschreven in artikel 1, inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
De in artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder bedoelde regels zijn neergelegd in het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai (Stcrt. 1981, 107). Deze ministeriële regeling is bij besluit van 27 maart 2002, in werking getreden op 30 maart 2002, ingetrokken en vervangen door het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 (Stcrt. 2002, 62).
Ingevolge artikel 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai kan het equivalente geluidniveau vanwege een weg worden bepaald door middel van berekening dan wel meting.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai wordt de berekening van het equivalente geluidniveau uitgevoerd volgens de in bijlage I bij dit besluit beschreven standaard-rekenmethode I.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai wordt de in bijlage II bij dit besluit gegeven rekenmethode in acht genomen in gevallen waarin de standaard-rekenmethode I leidt tot een voor de betreffende situatie onvoldoende representatief equivalent geluidniveau.
Ingevolge artikel 8 van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai dient in situaties die vallen buiten het toepassingsgebied van de in bijlage II van dit besluit beschreven methode, de toe te passen methode de goedkeuring te hebben van de inspecteur.
2.5.3. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat verweerder zich voor de hoogte van de geluidbelasting die ten gevolge van de openstelling van de busbrug optreedt op de gevels van woningen, heeft gebaseerd op het akoestisch rapport van februari 1998 (rapportnummer 98-02-01) van de Dienst Milieubeheer van de gemeente Zaanstad. In dit rapport is met behulp van de standaard-rekenmethode I van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai berekend welke geluidbelasting op de gevels van de woningen zal optreden als gevolg van de openstelling van de busbaan. Hiervan is blijkens bijlage 6 bij het rapport vervolgens 4 dB(A) afgetrokken vanwege het gebruik van zeer open asfaltbeton (ZOAB). Naast bovengenoemd akoestisch onderzoek had verweerder voorts de beschikking over een akoestisch rapport van 5 oktober 2000 van M+P Raadgevende ingenieurs bv. In dit laatste rapport is het effect op de geluidbelasting van onder meer het verlagen van de voertuigsnelheid, de verschillende wegdektypen en het optrekken en afremmen onderzocht. De berekeningen die aan dit rapport ten grondslag liggen, zijn uitgevoerd met behulp van zowel de standaard-rekenmethode I van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai als een methode uit het concept van het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002, destijds nog aangeduid als "RMV 2000". Blijkens het deskundigenbericht kan uit het akoestisch onderzoek van M+P Raadgevende ingenieurs bv worden afgeleid dat, uitgaande van een beperkte openstelling van de busbrug, de toepassing van zeer stil asfalt (ZSA) en een maximumsnelheid van 50 km per uur, toepassing van de laatstgenoemde methode leidt tot een grotere geluidreductie vanwege het gebruik van geluidarm asfalt dan de standaard rekenmethode I van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai, te weten 3,9 dB(A) in plaats van 3,2 dB(A).
Verweerder is, zoals hiervoor reeds overwogen voor de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevels van de woningen bij het bestreden besluit uitgegaan van de in het rapport van de Dienst Milieubeheer van de gemeente Zaanstad berekende waarden en heeft conform dit rapport een aftrek van 4 dB(A) voor de toepassing van geluidarm asfalt gehanteerd. In het rapport van de gemeente Zaanstad is evenwel niet gemotiveerd waarom de toepassing van geluidarm asfalt in dit specifieke geval zou leiden tot een reductie van 4 dB(A). Uit het rapport van M+P Raadgevende ingenieurs bv blijkt dat een dergelijke geluidreductie zou kunnen worden bereikt bij een berekening volgens de nieuwe rekenmethode. Evenwel was het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden. Derhalve mocht verweerder niet uitgaan van berekeningen die aan de hand van een daarin voorgeschreven rekenmethode tot stand waren gekomen. Van toestemming van de inspecteur om gebruik te maken van een methode anders dan de standaard-rekenmethodes I en II van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai, zoals bedoeld in artikel 8 van dat Reken- en Meetvoorschrift, is immers niet gebleken. Anders dan verweerder meent kan uit de omstandigheid dat de inspecteur in het kader van de ingevolge artikel 100a, derde lid, juncto artikel 87, eerste lid, van de Wet geluidhinder voorgeschreven advisering omtrent het verzoek geen reactie heeft gegeven binnen de in dat laatste artikellid genoemde termijn, niet worden afgeleid dat hij daarmee toestemming heeft gegeven voor de gehanteerde rekenmethode. Die omstandigheid brengt, zoals uit artikel 87, eerste lid, kan worden afgeleid, enkel met zich mee dat het college van gedeputeerde staten niet langer hoeft te wachten met het nemen van een besluit.
Eerst bij nadere stukken, ingediend na afloop van het vooronderzoek, en ter zitting heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad gesteld dat de toegepaste correctie van 4 dB(A) vanwege het wegdek niet is gebaseerd op het Reken- en meetvoorschrift wegverkeerslawaai 2002 of het concept daarvan, maar op Publicatie 133 van januari 1999 van de stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, Wegenbouw- en verkeerstechniek (CROW), getiteld "Het wegdek gecorrigeerd op akoestische eigenschappen" (hierna te noemen: Publicatie 133). Uit het rapport van de gemeente Zaanstad van februari 1998 blijkt dit evenwel geenszins: Publicatie 133 wordt daarin niet genoemd. Overigens is het de Afdeling niet duidelijk hoe zonder nadere toelichting en berekeningen uit Publicatie 133 valt af te leiden dat in dit geval een reductie van 4 dB(A) gehanteerd mag worden. De berekeningen van M+P Raadgevende ingenieurs bv kunnen in ieder geval niet als zodanig gelden, nu die betrekking hebben op de toepassing van het wegdektype zeer stil asfalt, welk wegdektype in Publicatie 133 niet voorkomt.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat aan de daarbij gestelde ten hoogste toelaatbare geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Het besluit berust in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een draagkrachtige motivering en komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het beroep treft doel.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit van 6 november 2001 dient te worden vernietigd.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 6 november 2001, kenmerk 2001-27228;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,36) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Lap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003
288.