ECLI:NL:RVS:2003:AF4391

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203624/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • O. van Loon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek voorlopige voorziening en ouderbijdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter te Middelburg van 10 juni 2002. De voorzieningenrechter had de beroepen van appellante, die gericht waren tegen het uitblijven van beslissingen op haar bezwaarschriften en de afwijzing van haar verzoeken om voorlopige voorzieningen, niet-ontvankelijk verklaard en ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) van 16 oktober 2001, waarbij haar ouderbijdragen waren opgelegd op basis van het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening. Na het indienen van haar bezwaren en het verzoek om voorlopige voorzieningen, had het LBIO op 12 maart 2002 de bezwaren ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in brieven van 5 juli en 2 augustus 2002. De zaak is behandeld op 2 januari 2003, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.A.A. Maat.

De Raad van State oordeelt dat de Afdeling onbevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroepen tegen het niet-tijdig nemen van beslissingen op haar bezwaarschriften, wordt als juist beschouwd. De wens om voor vergoeding van proceskosten in aanmerking te komen, is onvoldoende voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter voor het overige en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 12 februari 2003.

Uitspraak

200203624/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te Middelburg van 10 juni 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 16 oktober 2001 heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO) aan appellante krachtens het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening ouderbijdragen opgelegd.
Tegen deze besluiten heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 22 februari 2002 heeft appellante tegen het uitblijven van beslissingen op dat bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank te Middelburg. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het LBIO, voorzover thans van belang, de door appellante tegen de besluiten van 16 oktober 2001 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2002, verzonden op 27 juni 2002, heeft de voorzieningenrechter de door appellante ingestelde beroepen, voorzover gericht tegen het uitblijven van beslissingen op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard, voorzover gericht tegen de beslissing op bezwaar, ongegrond verklaard en de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 september 2002 heeft het LBIO van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat, advocaat te Middelburg, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 37, tweede lid, onder c, van de Wet op de Raad van State is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van het hoger beroep, voorzover dit betrekking heeft op de afwijzing van de verzoeken van appellante tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroepen tegen het niet-tijdig nemen van beslissingen op de door haar ingediende bezwaarschriften, is juist. De enkele wens om voor vergoeding van gemaakte proceskosten in aanmerking te komen, is onvoldoende om een inhoudelijke beoordeling van het beroep te rechtvaardigen. Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht stelt voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling niet als vereiste dat het beroep gegrond is verklaard. Dat de voorzieningenrechter in dit geval geen aanleiding heeft gezien het LBIO in de proceskosten te verwijzen, hoewel de wet daaraan niet in de weg stond, leidt niet tot gegrondbevinding van het hoger beroep.
2.3. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht.
Ter zake van de hoogte en wijze van vaststelling van de ouderbijdragen en de vaststelling, op welke kinderen de besluiten betrekking hebben, is de voorzieningenrechter op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen.
2.4. Voorzover de Afdeling bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep, is dit ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen, voorzover dit betrekking heeft op de afwijzing van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003
284-424.