200201953/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Hummelo en Keppel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 7 maart 2002 in het geding tussen:
gedeputeerde staten van Gelderland.
Bij besluit van 16 mei 2000 hebben gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten) geweigerd ten behoeve van de besloten vennootschap Vels Metaal B.V. een verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, af te geven voor de vestiging van een metaalverwerkend bedrijf in de bestaande opstallen aan de Broeksestraat 6-11 te Hummelo, kadastraal bekend gemeente Hummelo, sectie I, nrs. 27 en 28 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 december 2000 hebben gedeputeerde staten het daartegen door appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van 24 november 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 maart 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door burgemeester en wethouders ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 8 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2002 hebben gedeputeerde staten een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 16 oktober 2002 hebben burgemeester en wethouders nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, B. Markink, ambtenaar van de gemeente, en ir. C.J.A. Scheepers, stedenbouwkundige, en gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Vels Metaal B.V., vertegenwoordigd door mr. H. van Ravenhorst, advocaat te Arnhem.
2.1. Gedeputeerde staten hebben aan hun weigering ten grondslag gelegd dat de vestiging van het metaalverwerkingsbedrijf van Vels Metaal B.V. in strijd is met het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het Streekplan), nu in de gemeente Hummelo en Keppel uitsluitend bedrijven van lokale aard zich kunnen vestigen op een regulier, in de nabijheid van een kern gelegen bedrijventerrein. Het onderhavige bedrijventerrein, waarop het bedrijf van Vels Metaal B.V. zich wil (gaan) vestigen, is volgens gedeputeerde staten niet als zodanig aan te merken omdat het ver buiten de kern ligt. Bovendien is het bedrijf van Vels Metaal B.V. naar het oordeel van gedeputeerde staten geen lokaal bedrijf.
2.2. Appellanten betogen in hoger beroep – kort samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat gedeputeerde staten het bouwplan, ten behoeve waarvan zij een verklaring van geen bezwaar hebben aangevraagd, ten onrechte hebben getoetst aan het in het Streekplan neergelegde beleid voor bedrijventerreinen. Zij zijn van oordeel dat getoetst moest worden aan het provinciale beleid voor hergebruik van vrijkomende bebouwing.
2.3. Dit betoog slaagt. Ter zitting hebben gedeputeerde staten erkend dat in dit geval het provinciale beleid voor hergebruik van vrijkomende bebouwing van toepassing is. Vastgesteld moet worden dat zij het bouwplan evenwel, blijkens de beslissing op bezwaar, hebben beoordeeld aan de hand van criteria, die zijn vervat in het hier niet van toepassing zijnde provinciale beleid voor bedrijventerreinen. Voor het oordeel dat deze criteria tevens als maatstaf dienen te gelden bij de beoordeling of het bouwplan in overeenstemming is met het eerstgenoemde beleid, is geen aanknopingspunt voorhanden.
De conclusie is dat de beslissing op bezwaar een deugdelijke motivering ontbeert en derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 7 maart 2002, AWB 01/140;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten Gelderland van 5 december 2000, RE2000.59261;
IV. draagt gedeputeerde staten van Gelderland op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003