200201659/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellante sub 3], gevestigd te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Tubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Mekkelenberg, integrale herziening".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 januari 2002, kenmerk RWB/2001/3272, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 20 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2002, appellanten sub 2 bij brief van 23 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, en appellante sub 3 bij brief van 26 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 oktober 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2002, waar zijn verschenen appellant sub 1 en de gemeenteraad, beide vertegenwoordigd door Th.P.H.M. Leferink op Reinink, ambtenaar van de gemeente, en P.J. van der Vinne, wethouder, en appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, die zich heeft doen vergezellen door [gemachtigde] en [gemachtigde].
Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. [appellanten sub 2]] voeren in beroep onder meer aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, autoschadeherstelinrichting (H)” betreffende het perceel [locatie 1].
[appellante sub 2b] heeft deze beroepsgrond niet als zienswijze bij de gemeenteraad ingebracht.
2.1.1. [appellanten sub 2] voeren in beroep verder aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en de begrenzing daarvan inzoverre het niet voorziet in de mogelijkheid hun huidige woonruimte om te zetten in kantoor- of bedrijfsruimte en aan de andere zijde van de Hofmaatsweg een woonhuis te bouwen.
Zij hebben deze beroepsgrond niet als zienswijze bij de gemeenteraad ingebracht.
2.1.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp of voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Mitsdien is het beroep van [appellante sub 2b] niet-ontvankelijk voorzover het gericht is tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, autoschadeherstelinrichting (H)” betreffende het perceel [locatie 1] en is het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voorzover zij aanvoeren dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en de begrenzing daarvan inzoverre het niet voorziet in de mogelijkheid hun huidige woonruimte om te zetten in kantoor- of bedrijfsruimte en aan de andere zijde van de Hofmaatsweg een woonhuis te bouwen.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. [appellanten sub 2] voeren aan dat de termijn als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is overschreden.
2.3.1. Ingevolge artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening beslist de gemeenteraad binnen acht weken of, indien over het ontwerp tijdig een zienswijze kenbaar is gemaakt, binnen vier maanden na afloop van de in artikel 23 genoemde termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Ingevolge artikel 23 ligt het ontwerp gedurende vier weken ter inzage, gedurende welke termijn een ieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat het ontwerp blijkens de stukken met ingang van 10 januari 2001 gedurende vier weken, derhalve tot en met 6 februari 2001, ter inzage heeft gelegen en dat tegen het ontwerp tijdig zienswijzen kenbaar zijn gemaakt. De gemeenteraad diende gelet hierop vóór 7 juni 2001 te beslissen omtrent de vaststelling van het plan. Het bestemmingsplan is eerst op 2 juli 2001, derhalve na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vastgesteld. Uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in de termijnoverschrijding aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
Dit beroepsonderdeel is mitsdien ongegrond.
Beroep college van burgemeester en wethouders van Tubbergen en [appellante sub 3]
2.4. Appellanten voeren aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, bouwbedrijf (B)” dat voorziet in uitbreiding van de bebouwing van het bedrijf van [appellante sub 3] aan de zuidzijde van haar huidige bedrijfsterrein.
2.4.1. Het plandeel betreft een terrein van ongeveer 64 bij 64 meter, dat ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften in samenhang met de aanduidingen op de plankaart bebouwd mag worden met ten hoogste 10 meter hoge bebouwing ten behoeve van een bouwbedrijf. Voor het totale bedrijfsterrein van [appellante sub 3], inclusief het terrein waar de in geding zijnde uitbreiding is voorzien, geldt een maximum bebouwingspercentage van 70.
2.4.2. Verweerder heeft dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daartoe overwogen dat de bedrijfsuitbreiding in strijd is met het in het streekplan Overijssel 2000+ vervatte beleid inzake niet functioneel aan het buitengebied gebonden activiteiten en inzake het behoud van bos. Voorts acht verweerder de uitbreiding niet aanvaardbaar wegens de directe nabijheid van woningen.
2.4.3. In het streekplan Overijssel 2000+ wordt vermeld dat uitbreiding van niet-functioneel aan de groene ruimte gebonden gebruiksvormen wordt tegengegaan. Het beleid is er op gericht bij een beduidende uitbreidingsbehoefte van bestaande, niet agrarische bedrijven te streven naar verplaatsing naar een passend bedrijfsterrein in de nabijgelegen (grotere) kern of stad. Indien verplaatsing om bedrijfseconomische en/of andere bijzondere redenen uitgesloten of zeer ongewenst is, kan beperkte uitbreiding worden toegestaan. Onder zeer bijzondere omstandigheden, die uitbreiding juist op die plaats noodzakelijk of dringend gewenst maken, kan een (aanzienlijk) grotere uitbreiding worden toegestaan. De noodzaak tot uitbreiding dient te worden afgewogen tegen de eventuele gevolgen voor natuur en landschap, cultuurhistorische waarden en het milieu. Een grote uitbreiding in zone III of IV is in principe niet mogelijk. Voorts moet een goede ontsluiting verzekerd zijn en mag geen overlast voor omwonenden veroorzaakt worden, zo blijkt uit het streekplan.
2.4.3.1. [appellante sub 3] stelt dat sprake is van een relatief geringe uitbreiding in een min of meer industriële enclave. Voorts stelt zij dat voldoende is aangetoond dat verplaatsing van het bedrijf niet haalbaar is en dat realisering van de uitbreiding dringend noodzakelijk is om het industrieel/fabrieksmatig bouwen van woningen (500 per jaar) af te ronden. Realisering van de uitbreiding brengt volgens appellante voorts met zich dat minder vervoer zal plaatsvinden van en naar de bouwplaats, dat de omstandigheden voor de werknemers aanzienlijk worden verbeterd en dat de geluidsbelasting op de omliggende woningen gunstig zal worden beïnvloed.
Het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen voert aan dat verplaatsing financieel/economisch onhaalbaar is en tot grote kapitaalsvernietiging zou leiden omdat het provinciaal beleid er aan in de weg staat dat het vrijkomende terrein voor woningbouw of anderszins in gebruik wordt genomen. Voorts stelt hij dat verplaatsing zou kunnen leiden tot verlies van werkgelegenheid in de gemeente en de regio en tot meer woon-werkverkeer. Verder leidt de uitbreiding en herinrichting van de logistieke bedrijfsvoering tot een sterke afname van de geluidsbelasting van de omliggende woningen. Ten slotte stelt hij dat het bedrijf een belangrijke rol kan vervullen in het streven naar een duurzaam en leefbaar platteland.
2.4.3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het bestemmingsplan voorziene bedrijfsuitbreiding niet als beperkt kan worden aangemerkt en dat evenmin sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die uitbreiding juist op deze plaats noodzakelijk of dringend gewenst maken. De aanpassingsbehoefte, de logistieke verbeteringen, ARBO-wetgeving en dergelijke zijn bedrijfseconomische aspecten die bij de wens om tot uitbreiding te kunnen komen altijd een rol kunnen spelen, maar deze aspecten kunnen bij een planologische afweging niet worden aangemerkt als bijzonder in de zin van het streekplan. Bovendien zou in dat geval een afwijkingsprocedure moeten zijn gevoerd, welke procedure niet heeft plaatsgevonden, aldus verweerder.
2.4.3.3. Blijkens de stukken is het bedrijf van [appellante sub 3] een aannemersbedrijf dat zich met name heeft gespecialiseerd in de bouw van geprefabriceerde woningen. Het hiervoor benodigde materiaal wordt in grote hoeveelheden afgeleverd bij de bedrijfshallen aan de [locatie 2] waar de verschillende onderdelen van een woning op maat worden gemaakt en, zonodig, van glas en een verflaag worden voorzien. Vervolgens worden de onderdelen naar de bouwplaats vervoerd, waar in ongeveer negen dagen een woning wordt opgetrokken. Op deze wijze worden ongeveer 500 woningen per jaar gebouwd. Het bedrijf is sedert 1947 op de huidige plaats gevestigd en heeft ongeveer 275 medewerkers in vaste dienst, waarvan ongeveer 120 op het terrein aan de Ootmarsumseweg. De oppervlakte van het huidige bedrijfsterrein bedraagt ongeveer 3,9 hectare. De totale oppervlakte van de bebouwing, bestaande uit een kantoor en bedrijfshallen bedraagt 14.600 vierkante meter. De in geding zijnde uitbreiding bestaat uit een te bouwen bedrijfshal met een oppervlakte van 4.000 vierkante meter. Het ligt in de bedoeling betonnen wanden, die kant en klaar van elders zullen worden aangevoerd, in de nieuwe hal af te monteren. Voorts zullen er kleinere betonelementen worden vervaardigd. In de huidige situatie vinden deze activiteiten in de open lucht op het bestaande bedrijfsterrein plaats.
Het bedrijf is gelegen in het buitengebied ten oosten van Almelo. Het wordt omsloten door de Oostmarsumseweg, de Mekkelenbergweg en de onverharde Hofmaatsweg. Ter hoogte van het bedrijf liggen aan weerszijden van de Mekkelenbergweg een twintigtal vrijstaande woningen en enkele bedrijfspanden. Aan de oostzijde van het bedrijf bevindt zich over de hele lengte een strook bos. Ook het terrein waarop de uitbreiding is voorzien is bebost.
2.4.3.4. De Afdeling stelt voorop dat zij het beleid van verweerder om niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in beginsel daaruit te weren en aan de uitbreiding van bestaande bedrijven in het buitengebied beperkingen op te leggen niet onredelijk acht.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de voorziene uitbreiding van het bedrijf is gesitueerd in de groene ruimte, nu dit gebied in het streekplan Overijssel 2000+ wordt aangeduid als het buiten steden en dorpen gelegen gebied. Niet in geding is dat het bedrijf niet functioneel aan de groene ruimte gebonden is. Voorts is niet in geding dat verplaatsing van het bedrijf als onhaalbaar wordt beschouwd.
De Afdeling stelt vast dat de voorziene uitbreiding een toeneming van de het bebouwde oppervlak met ruim 27 procent betekent. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gelet hierop de uitbreiding niet in redelijkheid als een beperkte uitbreiding te boven gaand heeft kunnen aanmerken.
Het bedrijf ligt in een gebied dat in het streekplan Overijssel 2000+ is aangeduid als “zone I landbouw”, zodat onder zeer bijzondere omstandigheden, die uitbreiding juist op die plaats noodzakelijk of dringend gewenst maken, een grotere uitbreiding kan worden toegestaan.
Appellanten hebben aangevoerd dat in de afgelopen jaren fors is geïnvesteerd in diverse onderdelen van het productieproces en de gewenste routing van het bedrijf. De te realiseren hal vormt feitelijk de afronding van dit geheel. Het achterwege blijven hiervan betekent dat de afgelopen tien jaren in een verkeerde richting is geïnvesteerd en zal het bedrijf in een onmogelijke situatie brengen, aldus het standpunt van appellanten. Verweerder heeft zijn standpunt dat de door appellanten genoemde redenen niet als zeer bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt niet nader gemotiveerd. Gelet op de betrokken belangen acht de Afdeling het bestreden besluit in dit opzicht gebrekkig. Aan de omstandigheid dat geen afwijkingsprocedure is gevoerd komt geen beslissende betekenis toe, nu verweerder hiertoe alsnog kon besluiten.
2.4.3.5. Ten aanzien van het bos en (cultuur)landschap wordt in het streekplan vermeld dat het beleid ten aanzien van multifunctioneel bos is gericht op duurzame instandhouding en dat, voor zover hier van belang, alleen in geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang, waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen, in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos zal kunnen worden opgeofferd voor een andere functie. In dat geval zal elders voor dit verlies aan bos compensatie moeten worden geboden. Dit beleid is niet als hoofdlijn aangemerkt, zodat verweerder bevoegd is door middel van een in het streekplan voorgeschreven procedure daarvan af te wijken.
Appellanten voeren aan dat het bos op het terrein waar de uitbreiding is voorzien niet van hoge kwaliteit is en dat de te kappen houtopstand volledig zal worden gecompenseerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een zwaarwegend maatschappelijk belang sprake is, wanneer vanuit de brede samenleving behoefte aan een algemene voorziening bestaat, zoals de aanleg van een nieuwe weg of een spoorlijn en waarbij bos niet kan worden gespaard. Bedrijfsuitbreiding als de onderhavige acht verweerder geen zwaarwegend maatschappelijk belang.
De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Gelet op de omvang en ligging van het perceel waarop de uitbreiding is voorzien, acht de Afdeling evenwel niet buiten twijfel dat dit perceel moet worden aangemerkt als multifunctioneel bos in de zin van het streekplan. Daardoor staat niet vast dat het streekplan zich tegen het verwijderen van de beplanting op het perceel verzet. Voorts stelt de Afdeling vast dat, zo wel sprake zou zijn van multifunctioneel bos, het hiervoor weergegeven beleid ten aanzien van multifunctioneel bos niet als hoofdlijn is aangemerkt, zodat daarvan kan worden afgeweken. Derhalve kan ook worden afgeweken van de eis dat alleen in geval van een zwaarwegend maatschappelijk belang, waaraan niet op een andere wijze tegemoet kan worden gekomen, in beperkte mate bestaand multifunctioneel bos zal kunnen worden opgeofferd.
Ook inzoverre acht de Afdeling het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd.
2.4.4. De afstand tussen het in geding zijnde plandeel en het dichtstbij gelegen woonperceel, [locatie 3], bedraagt blijkens de plankaart circa 6 meter. De afstand tussen dit plandeel en de woning bedraagt blijkens de plankaart circa 9 meter.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat gelet op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” een indicatieve afstand van 100 meter tussen het bedrijf en woningen dient te worden aangehouden en dat niet is aangetoond dat een veel kleinere afstand te rechtvaardigen valt.
Het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen stelt dat voldoende aannemelijk is dat in de nieuwe situatie een aanvaardbaar woonmilieu wordt gehandhaafd. Daartoe voert hij aan dat door de bouw van de hal de geluidbelasting van het perceel [locatie 4] / [locatie 3] met minimaal 10 dB(A) afneemt. Voorts voert hij aan dat ook in de bestaande situatie woningen op zeer geringe afstand staan (ongeveer 10 meter) en dat door de bouw van de hal de leefomstandigheden van meerdere families wat betreft onder andere het geluid aanmerkelijk beter zullen worden.
[appellante sub 3] voert nog aan dat met de eigenaren van de woning aan de Mekkelenbergweg overeenstemming is bereikt over de uitbreiding.
2.4.4.1. De Afdeling overweegt dienaangaande dat in de VNG-brochure indicatieve afstanden worden genoemd, die door een bedrijf uit een bepaalde categorie in acht moet worden genomen tot bebouwing. Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 1997, no. E01.94.0433 (BR 1997, blz. 830) dient een afwijking van deze indicatieve afstanden te worden gemotiveerd. Gelet op de omstandigheid dat sprake is van een grotendeels bestaande situatie en in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat aan de verleende milieuvergunning kan worden voldaan, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat de uitbreiding niet aanvaardbaar is wegens de directe nabijheid van woningen onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.4.5. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende de betrokken belangen acht de Afdeling de motivering van het bestreden besluit wat dit plandeel betreft ontoereikend. De beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen en [appellante sub 3] zijn mitsdien gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, bouwbedrijf (B)” dat nader is aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.
Beroep [appellant sub 2a]
2.5. Appellant voert aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, autoschadeherstelinrichting (H)” betreffende het perceel [locatie 1]. Hij stelt dat deze bestemming een te grote beperking is ten opzichte van de huidige mogelijkheden en dat het bouwvlak geen enkele uitbreiding van zijn bedrijfswoning toelaat.
2.5.1. De gemeenteraad wijst op het provinciale planologische beleid om bestaande niet functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid slechts zeer beperkte ontwikkelingsmogelijkheden te bieden.
2.5.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit plandeel goedgekeurd. Ook hij wijst op zijn beleid inzake bestaande niet functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid.
2.5.3. De Afdeling acht dit beleid van verweerder niet onredelijk. Niet in geding is dat de toegekende bestemming in overeenstemming is met het huidige gebruik van de gronden. In de door appellant aangevoerde omstandigheid dat zijn eigendommen door de daaraan toegekende bestemming in waarde dalen behoefde verweerder in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht toe te kennen, evenmin als aan de omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan ruimere gebruiksmogelijkheden bood. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat bijzondere omstandigheden de door appellant gewenste verruiming van de gebruiksmogelijkheden en de uitbreiding van zijn woning noodzakelijk of dringend gewenst maken.
2.5.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit plandeel niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel. Dit onderdeel van het beroep van B. Kienhuis is daarom ongegrond.
2.6. Verweerder dient ten aanzien van [appellante sub 3] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2b] niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, autoschadeherstelinrichting (H)” betreffende het perceel [locatie 1];
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk voorzover zij aanvoeren dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en de begrenzing daarvan inzoverre het niet voorziet in de mogelijkheid hun huidige woonruimte om te zetten in kantoor- of bedrijfsruimte en aan de andere zijde van de Hofmaatsweg een woonhuis te bouwen;
III. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen en [appellante sub 3] gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 22 januari 2002, kenmerk RWB/2001/3272, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsbebouwing, bouwbedrijf (B)” dat nader is aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart;
V. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door [appellante sub 3] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 856,71, waarvan € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de provincie Overijssel aan het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen en [appellante sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (elk € 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003