ECLI:NL:RVS:2003:AF4366

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201280/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • J.J. Vis
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen wijziging ontgrondingsvergunning

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 13 maart 2002 een besluit genomen tot wijziging van een ontgrondingsvergunning. Appellant, een gebruiker van nabijgelegen onroerend goed, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State. Het beroep is ingediend op 1 maart 2002, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat het beroepschrift vóór de aanvang van de beroepstermijn is ingediend. De Afdeling heeft besloten om de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet te handhaven, omdat appellant redelijkerwijs kon menen dat het besluit al tot stand was gekomen op het moment van indiening.

Appellant heeft aangevoerd dat hij ten onrechte geen kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft ontvangen. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de gronden van appellant zich op een afstand van ten minste één kilometer van de gronden bevinden waarop het besluit betrekking heeft. Hierdoor zijn de belangen van appellant niet rechtstreeks betrokken bij het besluit tot wijziging van de ontgrondingsvergunning. De Afdeling concludeert dat appellant geen belanghebbende is in de zin van de relevante wetgeving, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en de proceskostenveroordeling is niet aan de orde, aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 februari 2003.

Uitspraak

200201280/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2002, kenmerk 817640, heeft verweerder een krachtens de Ontgrondingenwet aan [de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid] verleende vergunning gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door A.A.G. van den Meerendonk, ambtenaar van de provincie Noord-Brabant, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroepschrift is ingediend vóór de aanvang van de beroepstermijn. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijkheid van het beroep vanwege voortijdige indiening van het beroepschrift achterwege te laten, nu uit de stukken is gebleken dat appellant redelijkerwijs kon menen dat het besluit ten tijde van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand was gekomen.
2.2. Appellant kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert daartoe aan dat hij als gebruiker van gebouwde eigendommen in de omgeving van het zandwinproject waarop het bestreden besluit betrekking heeft, ten onrechte geen kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft ontvangen.
2.2.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, kan een belanghebbende tegen een besluit van gedeputeerde staten op grond van Hoofdstuk II van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het is de Afdeling gebleken dat de gronden van appellant op een afstand van ten minste één kilometer liggen van de gronden, waarop het besluit tot wijziging van de ontgrondingsvergunning betrekking heeft. De Afdeling is van oordeel dat gezien deze afstand geen belangen van appellant rechtstreeks bij het besluit tot wijziging van de verleende ontgrondingsvergunning betrokken kunnen worden geacht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat niettegenstaande deze afstand een eigen, persoonlijk belang van appellant, rechtstreeks zal worden geraakt door de wijziging van de ontgronding, die het bestreden besluit mogelijk maakt. Dit leidt tot het oordeel dat appellant met betrekking tot het bestreden besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 17, tweede lid, voornoemd. Mitsdien dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2003
381.