ECLI:NL:RVS:2003:AF3964

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203853/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindendheid van het rekenvermogen bij herziening van huursubsidie door de staatssecretaris

In deze zaak gaat het om de herziening van huursubsidie door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar huursubsidie over de tijdvakken 1997/1998 en 1998/1999, die door de staatssecretaris opnieuw op nihil was vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op informatie van de belastingdienst, waaruit bleek dat het rekenvermogen van de appellante de grens van ƒ 38.500 overschreed, zoals vastgelegd in artikel 15 van de Huursubsidiewet (Hsw). De appellante stelde dat de inspecteur procedurele fouten had gemaakt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel gebonden is aan de vaststelling van het rekenvermogen door de inspecteur. De staatssecretaris heeft zijn bevoegdheid tot herziening van de huursubsidie correct toegepast, en er waren geen omstandigheden die een onbillijkheid van overwegende aard zouden rechtvaardigen. Het hoger beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden werd bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen huursubsidie, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200203853/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 6 juni 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 31 januari 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de huursubsidie over de tijdvakken 1997/1998 en 1998/1999 opnieuw vastgesteld op nihil en de reeds uitgekeerde huursubsidie teruggevorderd tot een bedrag van ƒ 2.328,00 respectievelijk ƒ 2.268,00.
Bij besluit van 12 april 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 6 juni 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 september 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid aanhef en onder a, van de Huursubsidiewet (hierna de Hsw) – voorzover hier van belang - wordt geen huursubsidie toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan ƒ 38.500 bij een eenpersoonshuishouden.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Hsw kan de staatssecretaris de toekenning herzien als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, dan wel indien artikel 33, tweede lid, niet wordt nageleefd.
Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De staatssecretaris stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. De staatssecretaris heeft de huursubsidie over de in geding zijnde tijdvakken opnieuw vastgesteld, nadat hem uit informatie van de belastingdienst was gebleken dat het rekenvermogen van appellante de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw genoemde grens overschreed.
2.2.1. De vaststelling van het rekenvermogen door de inspecteur is voor de staatssecretaris in beginsel bindend. De staatssecretaris pleegt van zijn bevoegdheid tot nadere vaststelling steeds gebruik te maken, tenzij zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 26 van de Hsw en als de onverkorte toepassing van de Hsw tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk.
Nu niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 26 van de Hsw en vast staat dat tegen de vaststelling door de inspecteur van het rekenvermogen geen beroep is ingesteld, moet worden aangenomen dat de staatssecretaris in het kader van de herziening van de toekenning terecht is uitgegaan van dat rekenvermogen.
2.2.2. Voorzover appellante heeft gesteld dat door de inspecteur procedurele fouten zijn gemaakt – wat overigens ook zij van de juistheid van die stelling – dient dit betoog in het kader van dit geschil buiten beschouwing te blijven, omdat in het kader van deze procedure niet het belastingbesluit, doch het herzieningsbesluit ter toetsing staat.
2.3. Gelet hierop valt niet in te zien dat de staatssecretaris geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot herziening ingevolge artikel 36, eerste lid.
2.4. Evenmin is gebleken van omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris bij afweging van betrokken belangen geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering van ten onrechte ontvangen huursubsidie als bedoeld in artikel 36, derde lid.
2.5. Appellante herhaalt in hoger beroep dat de staatssecretaris meer dan een jaar nodig heeft gehad voor het nemen van een besluit op haar bezwaar. Dit steekt – zo stelt appellante – te meer daar burgers in hun contact met de overheid bij overschrijding van termijnen hiervan meteen en onverbiddelijk het slachtoffer worden.
2.5.1. Ook dit betoog faalt, nu geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen dat bepaalt dat in een zodanig geval het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Daarbij is van gewicht dat in dit geding de inhoud van het besluit en niet de ontijdigheid ervan ter toetsing staat. Had appellante dit gewild, dan had zij dit kunnen doen via artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit heeft appellante nagelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
195-209.