ECLI:NL:RVS:2003:AF3957

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201870/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan vertegenwoordiging

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2003 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door een appellant, die beweerdelijk handelde namens het Burgerkomitee Vuilstortplaats Volgermeerpolder. Het beroep was gericht tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij een saneringsplan was goedgekeurd. De appellant had geen bewijs overgelegd waaruit bleek dat hij gemachtigd was om namens het Burgerkomitee op te treden.

De procedure begon met een besluit van 3 juli 2001, waarin verweerders instemden met een saneringsplan voor de Volgermeerpolder en andere gebieden. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft de appellant op 4 april 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 3 december 2002 werd de appellant in persoon gehoord, terwijl de verweerders vertegenwoordigd waren door ambtenaren van de gemeente.

De Afdeling heeft overwogen dat de appellant niet de vereiste stukken had overgelegd om zijn vertegenwoordiging aan te tonen. Ondanks een verzoek om dit te doen, heeft de appellant geen machtiging of andere relevante documenten ingediend. De Afdeling concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellant niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroepschrift.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vertegenwoordiging in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor appellanten om de vereiste documenten tijdig aan te leveren. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200201870/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], beweerdelijk handelend namens Burgerkomitee Vuilstortplaats Volgermeerpolder, wonende te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2001, kenmerk 57/0374 BWT 1981, hebben verweerders met een saneringsplan ingestemd als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming met betrekking tot de Volgermeerpolder, de Veenderijgracht en delen van de Poppendammerweeren, een deel van de Belmermeer en een deel van het perceel [locatie], onder toevoeging van de wijziging die is opgetreden ten opzichte van de controlezone zoals omschreven in de rapportage van Iwaco “Aanvullend onderzoek begrenzing stort en versmallen controlezone” van 20 december 2000, kenmerk 42047a0, onder de in het besluit genoemde voorwaarden.
Bij besluit van 22 februari 2002, kenmerk 200100289, verzonden op 22 februari 2002, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2002, waar appellant in persoon en verweerders, vertegenwoordigd door mr. ing. M. IJnsen en ing. J.P. van Klaveren, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een beroepschrift ondertekend.
Ingevolge artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. De rechtbank kan van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat of procureur, een schriftelijke machtiging verlangen.
In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Appellant heeft beroep ingesteld namens Burgerkomitee Vuilstortplaats Volgermeerpolder (hierna: Burgerkomitee). Daarbij heeft appellant geen stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt.
Appellant is bij aangetekende brief van 5 april 2002 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Hij is tot en met 3 mei 2002 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien dat niet binnen de gestelde termijn gebeurt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Appellant heeft in reactie op deze brief bij brief van 15 april 2002 stukken toegezonden, waaruit blijkt dat het Burgerkomitee in 1980 is opgericht en functioneert als werkgroep van de stichting “Stichting Behoud Waterland”. Appellant heeft echter geen machtiging of andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is op te treden namens het Burgerkomitee.
Appellant heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Geel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003.
125-375.