200201730/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar van 23 januari 2002 in het geding tussen:
[Partij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 15 juni 2001 heeft appellant (hierna: het college) [partij] onder oplegging van een dwangsom gelast het (verblijfs)recreatieve gebruik van de woning aan de [locatie] te [plaats] te staken.
Bij besluit van 5 oktober 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2002, verzonden op 13 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 22 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2002 heeft [partij] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar het college, vertegenwoordigd door O.W.M. Storms, ambtenaar der gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr.drs. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat het gebruik van de woning voor recreatief verblijf in strijd is met de op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ Buitengebied Texel” op het perceel rustende bestemming “Agrarisch gebied, categorie 2, klasse a” en het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
2.2. Het college komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bij de beslissing op bezwaar er geen blijk van heeft gegeven rekening te hebben gehouden met de omstandigheden van dit geval. Het college meent dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarin het aanleiding had behoren te zien af te zien van handhavend optreden.
2.3. [partij] exploiteert ter plaatse een geëxtensiveerd veehouderijbedrijf. Het bedrijf bevat drie agrarische dienstwoningen, waaronder het rijksmonument [locatie], genaamd “Dorpzicht”. [partij] bewoont de dienstwoning [locatie]. De dienstwoning [locatie] wordt eveneens bewoond. [partij] heeft gesteld geen personeel in dienst te hebben zodat “Dorpzicht” niet ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering kan worden bewoond. Voorts heeft hij gesteld dat “Dorpzicht” als burgerwoning onverhuurbaar is gebleken.
Het college heeft bij besluit van 28 november 2000 met toepassing van de zogenoemde toverformule vrijstelling verleend ten behoeve van gebruik van “Dorpzicht” voor permanente bewoning door iemand die geen relatie heeft met de agrarische bedrijfsvoering en heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2001 waarbij dit besluit is vernietigd. Wat er overigens ook zij van de toepassing van de toverformule in dit geval, het college heeft er aldus blijk van gegeven te erkennen dat gebruik van “Dorpzicht” als agrarische dienstwoning niet goed mogelijk is.
Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat uitsluitend recreatief gebruik in strijd is met het planologisch beleid dat er op is gericht recreatief gebruik alleen in combinatie met permanente bewoning toe te staan. Niet blijkt daaruit dat het college zich rekenschap heeft gegeven van de stelling van [partij] dat “Dorpzicht” niet als permanente burgerwoning is te verhuren waardoor deze zal komen leeg te staan.
2.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het niet zondermeer onaannemelijk dat “Dorpzicht” een zeer moeilijk verhuurbaar pand is en dat het zich daarmee onderscheidt van andere voor woondoeleinden bestemde panden op Texel. De Afdeling is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het college er in de beslissing op bezwaar onvoldoende blijk van heeft gegeven dit aspect onder ogen te hebben gezien en te hebben onderzocht. De voorzieningenrechter heeft daarin terecht grond gezien voor vernietiging van de beslissing op bezwaar.
2.5. De voorzieningenrechter heeft voorts met juistheid overwogen dat het college in het kader van de heroverweging het beroep van [partij] op het overgangsrecht zal dienen te betrekken.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het college dient op de hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel in de door C. [partij] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door gemeente Texel te worden betaald aan C. [partij] .
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003