ECLI:NL:RVS:2003:AF3955

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201500/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan tankstationexploitant

In deze zaak gaat het om een beroep van Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. Op 6 juni 2001 werd aan appellante een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van milieuregels, specifiek voorschrift 3.1 van bijlage II van het Besluit tankstations milieubeheer. De dwangsom was vastgesteld op ƒ 15.000,00 per overtreding, met een maximum van ƒ 75.000,00. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 18 januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft Shell beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2002. Tijdens de zitting werd duidelijk dat Shell de inrichting aan haar dochtervennootschap, Tankstation Exploitatie Maatschappij Nederland B.V. (TEM), verhuurt, die de feitelijke exploitant is. De Raad oordeelde dat Shell niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat het besluit niet aan haar maar aan TEM was gericht. Desondanks oordeelde de Raad dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat Shell wel degelijk belang had bij de zaak.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 18 januari 2002. Tevens herroept de Raad het besluit van 6 juni 2001, omdat een last onder dwangsom alleen aan de overtreder kan worden opgelegd. Shell verzocht ook om schadevergoeding voor kosten gemaakt voor een akoestisch onderzoeksrapport, maar dit verzoek werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de kosten economisch toerekenbaar waren aan zowel Shell als TEM, en dat er geen grond was voor schadevergoeding. De Raad gelastte verder dat de deelgemeente het griffierecht aan Shell vergoedt.

Uitspraak

200201500/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V.", gevestigd te Rotterdam,
appellante,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2001, kenmerk 01/000877, heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht vanwege overtreding van voorschrift 3.1 van bijlage II van het Besluit tankstations milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op ƒ 15.000,00 (€ 6.806,70) per keer dat geconstateerd wordt dat bovengenoemd voorschrift wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op ƒ 75.000,00 (€ 34.033,52). Voor de last onder dwangsom geldt een begunstigingstermijn van twee maanden.
Bij besluit van 18 januari 2002, verzonden op 22 januari 2002, kenmerk 02/000150, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 juni 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.M.R.D. Menting en A.C.E. van Ede, beiden ambtenaar van de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De inrichting waarop de hiervoor genoemde last onder dwangsom en het bestreden besluit betrekking hebben is een tankstation met een wasstraat en een stofzuigerinstallatie, gelegen op het perceel Uitweg 36 te Rotterdam. Deze inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit).
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen hun bovenomschreven besluit van 6 juni 2001 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat het desbetreffende besluit niet aan appellante maar aan Tankstation Exploitatie Maatschappij Nederland B.V. (hierna: TEM) is gericht, zodat zij niet kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante kan zich niet met het bestreden besluit verenigen.
2.2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellante de inrichting op het perceel Uitweg 36 te Rotterdam aan haar dochtervennootschap TEM verhuurt en dat TEM sinds 1993 de feitelijke exploitant van de inrichting is. Appellante kon ten tijde van het nemen van zowel het primaire als het bestreden besluit dan ook niet als drijver van de inrichting worden aangemerkt.
Voorts is ter zitting gebleken dat verweerder zowel aan appellante als aan TEM een last onder dwangsom heeft opgelegd ten aanzien van overtreding van voorschrift 3.1 van bijlage II van het Besluit. Het bestreden besluit heeft betrekking op het bezwaarschrift van appellante tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling het bezwaar van appellante tegen de last onder dwangsom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat appellante geen belanghebbende is. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Nu een last onder dwangsom slechts aan de overtreder kan worden opgelegd, kan de beslissing op het door appellante ingediende bezwaarschrift niet anders strekken dan tot herroeping van dit besluit. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en zelf in de zaak te voorzien.
2.3. Appellante verzoekt met een beroep op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de bij besluit van 6 juni 2001 opgelegde last onder dwangsom. Zij doelt hiermee op de kosten van het inschakelen van het onderzoeksbureau Greten Raadgevende Ingenieurs B.V. voor onder meer het akoestisch onderzoeksrapport van 19 juli 2001 (hierna: het rapport).
2.3.1. Ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
2.3.2. Zoals reeds hiervoor is overwogen is gebleken dat verweerder een gelijkluidende last onder dwangsom aan TEM heeft opgelegd. Appellante houdt alle aandelen in TEM. Tussen appellante en TEM bestaan afspraken over toepassing van milieuregelgeving. Er mag dus van worden uitgegaan dat in gemeenschappelijk overleg van appellante en TEM opdracht is gegeven tot het opstellen van het rapport en dat de kosten van het rapport economisch zijn toe te rekenen aan appellante en TEM, die onderling kunnen bepalen wie de kosten zal dragen. Vaststaat dat TEM geen bezwaren heeft ingediend tegen de oplegging van de last onder dwangsom. Het rapport was niet noodzakelijk om aan te tonen dat appellante geen overtreder was. Voor het overige is niet gebleken van kosten. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling geen grond aanwezig voor toewijzing van het verzoek van appellante om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek van 18 januari 2002, kenmerk 02/000150;
III. herroept het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek van 6 juni 2001, kenmerk 01/000877;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VI. gelast dat de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
191-353.