ECLI:NL:RVS:2003:AF3947

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103672/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geluidsbelasting vastgesteld door de provincie Groningen

In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen, waarbij de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor hun woningen is vastgesteld. De zaak is behandeld op 3 december 2002, waarbij de appellanten in persoon aanwezig waren en de verweerder vertegenwoordigd was door H. Stoffers. Ook het college van burgemeester en wethouders van Groningen was als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. H. Brink en ing. R.G. van Well.

De zaak betreft de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai, vastgesteld op basis van de Wet geluidhinder. In eerdere besluiten had verweerder de geluidsbelasting voor de woningen van de appellanten vastgesteld op 59 dB(A) en later aangepast naar 54 dB(A). Appellanten betwisten de juistheid van deze vaststellingen en voeren aan dat de verkeersgroei en de gehanteerde wegdekcorrectiefactoren onjuist zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de door verweerder gehanteerde gegevens en methoden in lijn zijn met de wetgeving.

De Afdeling concludeert dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat de vastgestelde geluidsbelasting onjuist is. Echter, de Afdeling heeft ook geconstateerd dat verweerder bij de berekening van de geluidsbelasting niet zorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij gebruik heeft gemaakt van afgeronde etmaalwaarden zonder de juiste tussenresultaten te hanteren. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom vernietigd moet worden. De provincie Groningen wordt gelast het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200103672/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
appellanten, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2000, kenmerk 00/3.000/20 RRB, heeft verweerder met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder voor onder meer de achtergevel van de woning van [appellant sub 1], gelegen aan de [locatie], de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het wegverkeerslawaai, vastgesteld op 59 dB(A). Tevens heeft verweerder met toepassing van artikel 100a van de Wet geluidhinder voor onder meer de woning van [appellant sub 2], gelegen aan de [locatie], de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de toename van het wegverkeerslawaai door de reconstructie van een weg, vastgesteld op 55 dB(A).
Bij besluit van 17 oktober 2000, kenmerk 00/14.326/42 RBB, heeft verweerder besloten het besluit van 16 mei 2000, kenmerk 00/3.000/20 RRB, in te trekken voorzover daarbij met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder voor onder meer de achtergevel van de woning van [appellant sub 1], gelegen aan de [locatie], de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege het wegverkeerslawaai, is vastgesteld op 59 dB(A). Tevens heeft verweerder besloten om aan het desbetreffende besluit toe te voegen dat hij met toepassing van artikel 100a van de Wet geluidhinder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van onder meer de achtergevel van de woning van [appellant sub 1] heeft vastgesteld op 54 dB(A).
Bij besluit van 15 juni 2001, kenmerk 2001-8344a/24/B.16, RRB, verzonden op 15 juni 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2001, beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 september 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2002, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door H. Stoffers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Groningen, vertegenwoordigd door mr. H. Brink en ing. R.G. van Well, beiden ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Eerst ter zitting hebben appellanten betoogd dat zij naar aanleiding van het deskundigenbericht betwijfelen of de aftrek van 5 dB(A) conform artikel 103 van de Wet geluidhinder wel realistisch is. Het aanvoeren van deze grond in dit stadium van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat appellanten deze grond niet eerder in de procedure naar voren hadden kunnen brengen. Voornoemde grond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.2. Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt, behoudens het tweede lid en artikel 100a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidsbelasting, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft.
Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) niet te boven mag gaan, behoudens in gevallen waarin ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen.
Artikel 2, vierde lid, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen bepaalt dat gedeputeerde staten toepassing kunnen geven aan artikel 100a, eerste lid, van de wet, in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot de voordien geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedebouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder 1, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen vindt het vierde lid slechts toepassing indien het verzoek betrekking heeft op een te reconstrueren weg, die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen.
2.3. Appellanten voeren aan dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van onjuiste gegevens met betrekking tot de geschatte verkeersgroei van 40% tussen 1986 en 2010 op de Nieuwe Ebbingestraat en de Rodeweg, nu het aantal passerende voertuigen in 2010 gelijk zal zijn aan het aantal in 1986. Appellanten menen dat verweerder niet kon besluiten tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden, nu de desbetreffende wegen geen verkeers- en vervoersfunctie zullen vervullen zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder 1, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
2.3.1. Verweerder heeft gesteld dat door het verbeteren van de noordelijke route, zoals door burgemeester en wethouders van Groningen is voorgesteld, wordt beoogd de veronderstelde groei van het autoverkeer van en naar de stad en de daarmee gepaard gaande problemen op toegangswegen en wijkontsluitingswegen te voorkomen. Daartoe dient een functiewijziging van de Rodeweg plaats te vinden van éénrichtings bestemmingsverkeer naar doorgaand éénrichtingsverkeer, waardoor de verkeersintensiteit op de Rodeweg toeneemt en daarmee de geluidsbelasting op de gevels van de daaraan gelegen woningen stijgt. Daarentegen wordt verwacht dat de verkeersintensiteit op de Nieuwe Ebbingestraat afneemt door een functiewijziging van deze straat van tweerichtingsverkeer naar éénrichtingsverkeer.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat, anders dan appellanten betogen, de door verweerder veronderstelde groei van het autoverkeer van ten minste 40% in de periode 1986 en 2010 ziet op het totale autoverkeer van en naar de stad en niet enkel op de verkeersgroei op de Rodeweg en Nieuwe Ebbingestraat. Noch de stukken, noch het verhandelde ter zitting leiden de Afdeling tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze veronderstelde groei van het autoverkeer mocht uitgaan. Gelet hierop acht de Afdeling voldoende aangetoond dat de Rodeweg en Nieuwe Ebbingestraat een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zullen vervullen zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder 1, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.
Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.4. Appellanten voeren aan dat verweerder ten onrechte met betrekking tot het wegdektype Twinlay-M een wegdekcorrectieterm van 4,6 dB(A) heeft gehanteerd. In dat kader betogen zij onder meer dat het geluidreducerend effect van Twinlay-M niet direct na aanleg had moeten worden vastgesteld, nu dit effect door dichtslibbing en veroudering afneemt. Verder heeft verweerder ten onrechte niet alle typen motorvoertuigen bij het vaststellen van de wegdekcorrectieterm betrokken.
2.4.1. Artikel 1, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift Verkeerslawaai, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, (hierna: het RMV) bepaalt dat voor de toepassing van dit besluit de volgende categorieën motorvoertuigen worden onderscheiden:
categorie 1 (motorrijwielen): motorvoertuigen op twee wielen, al dan niet voorzien van zijspan;
categorie 2 (lichte motorvoertuigen): motorvoertuigen op drie of meer wielen, met uitzondering van de in categorie 3 en 4 bedoelde motorvoertuigen;
categorie 3 (middelzware motorvoertuigen): gelede en ongelede autobussen, alsmede andere motorvoertuigen die ongeleed zijn en voorzien van een enkele achteras waarop vier banden zijn gemonteerd;
categorie 4 (zware motorvoertuigen) gelede motorvoertuigen, alsmede motorvoertuigen die zijn voorzien van een dubbele achteras, met uitzondering van autobussen.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a,d en h, van het RMV bepaalt dat bij de bepaling van het equivalente geluidsniveau op een bepaalde plaats buiten een woning of ander gebouw ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg, rekening wordt gehouden met de maatgevende verkeersintensiteiten van de onderscheidene categorieën motorvoertuigen, het type wegdek en de meteorologische invloeden van de geluidsoverdracht.
Ingevolge artikel 8 van het RMV dient, in situaties die vallen buiten het toepassingsgebied van de in bijlage II van dit besluit beschreven methode, de toe te passen methode de goedkeuring te hebben van de inspecteur.
2.4.2. In het kader van het vaststellen van hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 100a van de Wet geluidhinder dient verweerder te voldoen aan hetgeen is neergelegd in het RMV, een regeling als bedoeld in artikel 102, eerste en tweede lid, van deze wet. Het RMV omvat regels voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg buiten een woning of andere geluidgevoelige gebouwen en voor de wijze waarop akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. In aanvulling op hetgeen in het RMV is bepaald, heeft de stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, Wegenbouw- en verkeerstechniek (hierna: het CROW) onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre op het equivalente geluidsniveau vanwege een wegdek bij de aanwezigheid van bepaalde, geluidarme, wegdektypen een wegdekcorrectie kan worden toegepast. Dit heeft geresulteerd in de publicatie: Publicatie 133 van januari 1999 getiteld “Het wegdek gecorrigeerd op akoestische eigenschappen” (hierna: Publicatie 133). In de aangehechte uitspraak van de Afdeling van 9 april 2001, no. 200000083/02, heeft de Afdeling geoordeeld dat Publicatie 133 de meest recent aanvaarde milieutechnische inzichten representeert.
De inspecteur heeft bij brief van 14 februari 2000, kenmerk 09200001A/TV/kt, goedkeuring verleend in de zin van artikel 8 van het RMV om Publicatie 133 toe te passen in aanvulling op het RMV. De Afdeling stelt vast dat na de reconstructie van de Rodeweg geluidarm, dubbellaags zeer open asfalt beton, genaamd Twinlay-M, zal worden toegepast. Uit Publicatie 133 blijkt dat de verminderde geluidreducerende effecten door het dichtslibben van zoab meer dan voldoende kunnen worden gecompenseerd door toepassing van Twinlay-M. Door toepassing van deze zoab-variant kan voldoende op voorhand rekening worden gehouden met de mogelijk nadelige effecten als gevolg van dichtslibben en/of veroudering van het wegdek. Om deze nadelige effecten te ondervangen heeft de inspecteur bij het verlenen van de goedkeuring de voorwaarde gesteld dat de beoogde geluidsreductie wordt bereikt en in de toekomst gewaarborgd moet blijven. Hiertoe heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen van de betrokken aannemer voor de eerste drie jaar een kwaliteitsgarantie toegezegd gekregen. Na deze periode zullen de controle van het geluidsreducerend effect van dit type wegdek en het benodigde onderhoud door de directie Openbare Werken van de gemeente Groningen worden uitgevoerd. Ter zitting is voorts door verweerder gesteld dat na één jaar een forse afname van de reductie van Twinlay-M is geconstateerd. Dit is echter veroorzaakt doordat de Rodeweg niet tijdig is schoongemaakt, nadat het wegdek door bouwverkeer was verontreinigd. In andere straten wordt de ingecalculeerde geluidreductie wel behaald. Naar het oordeel van de Afdeling bieden de door verweerder genomen maatregelen een voldoende waarborg om de continuïteit van het geluidsreducerend effect van Twinlay-M te garanderen.
Om het geluidsreducerend effect van Twinlay-M vast te stellen is door M+P Raadgevend ingenieurs B.V. de geluidsreducerende werking van Twinlay-M voor lichte voertuigen gemeten. Deze meetresultaten zijn verwerkt in een drietal rapporten: van 11 december 1998, kenmerk M+P.Ggron.98.1.1, van 4 april 2000, kenmerk M+P.MVM.96.4.2, en van 1 december 2000, M+P.Ggron.00.2.1. De geluidsreducerende werking van Twinlay-M voor motorrijwielen is hierin niet nader bepaald. Voor het vaststellen van de geluidsreducerende werking van het desbetreffende wegdek is voor middelzware voertuigen en zware voertuigen gebruik gemaakt van de in Publicatie 133 weergegeven wegdekcorrectiefactoren. Dit heeft geresulteerd in een gemiddelde geluidsreductie van Twinlay-M van 4,6 dB(A) voor de in artikel 1 van het RMV weergegeven categorieën motorvoertuigen. De Afdeling overweegt dat andere categorieën motorvoertuigen dan weergegeven in artikel 1 van het RMV niet bij dit onderzoek hadden behoeven te worden betrokken, nu het RMV daarvoor geen aanknopingspunten biedt.
Gelet op het vorenstaande en nu in het deskundigenbericht de uitgangspunten en bevindingen van de door verweerder in aanmerking genomen akoestische rapporten voor het overige in grote lijnen worden onderschreven, en omdat hetgeen appellanten verder nog hebben aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat deze akoestische rapporten wezenlijke tekortkomingen vertonen, heeft verweerder niet ten onrechte een wegdekcorrectie van 4,6 dB(A) gehanteerd bij het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de toename van het wegverkeerslawaai door de reconstructie van de Rodeweg.
Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.5. Appellanten voeren, kort weergegeven, aan dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor [locatie] en die voor de achtergevel van [locatie] op een onjuiste wijze zijn vastgesteld.
2.5.1. Om de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor [locatie] en de achtergevel van de [locatie] te kunnen vaststellen, heeft verweerder de gemiddelde geluidsreductie van 4,6 dB(A) afgetrokken van de in het akoestisch rapport van dgmr raadgevend ingenieurs B.V. van 4 september 1998, kenmerk J.97.1008.A, weergegeven afgeronde etmaalwaarden voor 2010, behorende bij een functiewijziging van de Rodeweg in een doorgaande weg voor éénrichtingsverkeer.
2.5.2. Allereerst stelt de Afdeling vast dat het rapport van dgmr raadgevend ingenieurs B.V., dat het resultaat is van een onderzoek dat is verricht om de verandering in de geluidsbelasting door de reconstructie van de Rodeweg in kaart te brengen, enkel afgeronde etmaalwaarden bevat waarop de maximaal toegestane aftrek van 5 dB(A) in de zin van artikel 103 van de Wet geluidhinder reeds in mindering is gebracht. Niet afgeronde (tussen)resultaten van de berekende etmaalwaarden ontbreken.
De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 7 van het RMV de waarde van het door berekening of door meting verkregen equivalente geluidsniveau, wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal. Hierbij geldt dat afronding enkel plaatsvindt daar waar het een einduitkomst van een berekening dan wel meting betreft. Gelet hierop had verweerder bij de berekening van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de toename van het wegverkeerslawaai door de reconstructie van een weg, niet de afgeronde etmaalwaarden, zoals weergegeven in akoestisch rapport van dgmr raadgevend ingenieurs B.V., als tussenresultaat mogen hanteren.
Nu verweerder zich, door het ontbreken van (tussen)resultaten in het akoestisch rapport van 4 september 1998, niet van de juistheid van de berekende afgeronde etmaalwaarden voor de [locatie] en de achtergevel van de [locatie] heeft kunnen vergewissen en daarbij in strijd met artikel 7 van het RMV deze afgeronde etmaalwaarden als tussenresultaat bij de berekening van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting heeft gehanteerd, overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Verweerder kon derhalve deze gegevens niet hanteren ter onderbouwing van het bestreden besluit. Dit besluit is in zoverre daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de Afdeling verdraagt het bestreden besluit zich derhalve niet met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. In verband daarmee dient de bestreden beslissing te worden vernietigd.
2.7. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van verweerders van 15 juni 2001, kenmerk 2001-8344a/24/B.16, RRB;
III. gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Geel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003.
195-375.