200204762/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "2e partiële herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 juli 2002, kenmerk RE2002.14907, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2002.
Bij brief van 24 oktober 2002 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2003, waar en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Apeldoorn, mr. M.L. Weskamp, ambtenaar van de gemeente.
Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van een zorgcentrum met zorgappartementen ten noorden van de Anklaarseweg in Apeldoorn.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd.
2.4. Appellant heeft aangevoerd dat de tenaamstelling van het plan misleidend is.
2.4.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening in samenhang met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht kan bij de openbare kennisgeving voorafgaande aan
de terinzagelegging van het ontwerp worden volstaan met het
vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 26 en artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met de eerder vermelde bepalingen, geldt dit eveneens voor de kennisgevingen van de vaststelling van het plan en de goedkeuring daarvan.
2.4.2. In de kennisgevingen is vermeld dat het plan betrekking heeft op het bouwen van zorgwoningen op het terrein dat grenst aan de Anklaarseweg, met de bestemming “Maatschappelijke doeleinden”. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling de zakelijke inhoud van het plan in alle kennisgevingen voldoende duidelijk aangegeven.
Het grootste gedeelte van het plangebied van de onderhavige partiële herziening betreft gronden die liggen binnen het bestemmingsplan “Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord”. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de tenaamstelling van de partiële herziening niet misleidend is. Dat het plan tevens een beperkte strook grond omvat, die voorheen deel uitmaakte van het plangebied van het bestemmingsplan “Anklaar-Sprenkelaar”, maakt dit niet anders.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gemeentebestuur voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de betrokken locatie.
2.5. Appellant betoogt voorts dat de op te richten bouwmassa in stedenbouwkundig opzicht onaanvaardbaar is en niet in de omgeving past. Hij betwist dat het gebouwencomplex een verbetering ten opzichte van de huidige situatie ter plekke inhoudt.
2.5.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bouwmassa waarin het plan voorziet, stedenbouwkundig zeer aanvaardbaar is. Verweerder heeft dit standpunt onderschreven.
2.5.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In aanmerking genomen de ruime afstand van de voorziene bebouwing tot de woningen aan de Anklaarseweg en de woonwagenstandplaats acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat de bouwhoogten van 11 meter en 15 meter stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in de omgeving zijn, niet onredelijk.
Wat betreft de door appellant gevreesde precedentwerking is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat slechts het onderhavige plan ter toetsing voorligt.
De stelling van appellant dat het bouwplan ten behoeve waarvan het onderhavige plan is opgesteld, niet past binnen de bestemming “Maatschappelijke doeleinden”, kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.6. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003