200204501/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Brummen.
Bij besluit van 11 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Brummen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het veranderen/verbouwen van een garage/werkplaats tot winkel met magazijn op het perceel [locatie].
Bij besluit van 11 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar en beroepschriften gemeente Brummen van 20 januari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 8 december 1999, verzonden op 13 december 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 april 2001 heeft de Afdeling het daartegen door appellanten ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de president vernietigd. Voorts heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van 11 maart 1999 vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 16 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 11 december 1998 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 11 juli 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2002 heeft Aldi Ommen B.V., als rechtsopvolger van [vergunninghouder], een reactie ingediend naar aanleiding van het beroepschrift. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2002, waar appellanten, bij monde van [appellant], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door G.J. Schoemaker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman.
2.1. In de uitspraak van 10 april 2001 heeft de Afdeling geoordeeld dat het Gelders genootschap tot bevordering en instandhouding van de schoonheid van stad en land (hierna: de welstandscommissie) in haar advies van 3 december 1998 ten onrechte het beplantingsplan voor het perceel heeft betrokken. De beplanting vormt geen onderdeel van het bouwwerk en dient derhalve buiten beschouwing te blijven. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat artikel 56, derde lid, van de Woningwet zich er tegen verzet dat in het kader van de welstandstoets een voorschrift aan de bouwvergunning wordt verbonden dat strekt tot het aanbrengen van beplanting. Gelet op het vorenstaande hebben burgemeester en wethouders, in het kader van de heroverweging van de beslissing op bezwaar, de welstandscommissie om een nader advies gevraagd.
2.2. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders doorslaggevende betekenis konden toekennen aan het herziene advies van de welstandscommissie van 18 mei 2001. Dienaangaande overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. Hoewel burgemeester en wethouders niet aan het welstandsadvies gebonden zijn en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hen berust, mogen zij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het volgen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hadden mogen leggen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat burgemeester en wethouders mochten afgaan op het advies dat is uitgebracht door de welstandscommissie. In het bijzonder is niet gebleken dat de onafhankelijkheid van de welstandscommissie in geding is noch dat deze commissie niet ter zake deskundig moet worden geacht. Bij de welstandstoets heeft de commissie zich terecht gericht naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt en daarbij acht geslagen op de geboden ruimte met betrekking tot de relatie tot de karakteristiek van de aanwezige bebouwing en de openbare ruimte. Appellanten hebben geen oordeel van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het positieve oordeel van de welstandscommissie. Zij stellen evenwel dat de welstandscommissie zich in het advies 18 mei 2001, in tegenstelling tot het eerder uitgebrachte advies, niet uitlaat over het aanbrengen van beplanting op het perceel. Zij achten het onbegrijpelijk dat de welstandscommissie en burgemeester en wethouders het bouwplan thans uit welstandsoogpunt aanvaardbaar achten zonder beplantingsplan. De rechtbank heeft in dit verband echter, mede gelet op de meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 april 2001, op juiste gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders het nieuwe advies aan hun besluit ten grondslag konden leggen. Dit spreekt temeer nu de welstandscommissie zich bij het geven van dit advies uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van haar eerdere advies en de als gevolg van genoemde uitspraak van de Afdeling gewijzigde situatie.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003