ECLI:NL:RVS:2003:AF3930

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203646/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor grond- en grondwatersanering te Ermelo

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 februari 2003 uitspraak gedaan over een beroep tegen een vergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. De vergunning betrof het oprichten en in werking hebben van een werkterrein voor grond- en grondwatersanering op het perceel Horsterweg 137-139 te Ermelo. De vergunning was verleend op 15 mei 2002 en was ter inzage gelegd op 24 mei 2002. Appellanten hebben op 8 juli 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld op 6 augustus 2002. De zaak is behandeld op de zitting van 20 december 2002, waar zowel de verweerder als de vergunninghoudster vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat appellanten niet ontvankelijk zijn in hun beroep voor zover het betreft het ontbreken van voorschriften met betrekking tot overlast van stof en fijn zand, omdat zij deze bedenkingen niet tijdig hebben ingebracht. Daarnaast hebben appellanten betoogd dat de vergunningaanvraag berust op een verkeerde aanname over de sloop van het productiegebouw, maar de Afdeling oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat van het saneringsplan zal worden afgeweken. Het saneringsplan, dat deel uitmaakt van de vergunning, geeft aan dat de sloop van de productieruimte in fase 1 van de sanering zal plaatsvinden.

De Afdeling concludeert dat het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond is. Er zijn geen redenen aangevoerd die de weerlegging van de bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zouden maken. De beslissing van de Afdeling is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard voor het gedeelte dat betrekking heeft op de voorschriften over stof en fijn zand, en voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 5 februari 2003.

Uitspraak

200203646/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante], gevestigd te [plaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2002, kenmerk 029036, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de Provincie Gelderland (dienst Milieu en Water, afdeling Bodemsanering) een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een werkterrein ten behoeve van een grond- en grondwatersanering op het perceel Horsterweg 137-139 te Ermelo, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie I, nummers 4403, 4405, 4523 (ged.), 4524 (ged.) en 4525. Dit besluit is op 24 mei 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2002.
Bij brief van 11 september 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2002, waar verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigden] is verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. De locatie van het werkterrein betreft het voormalige bedrijfsterrein van Magnus Soilax. De activiteiten die in de inrichting plaatsvinden zijn ontgraving van 3.300 m3 verontreinigde grond, opslag van maximaal 300 m3 verontreinigde grond, bemaling ten behoeve van de ontgraving, afvalwaterzuivering en het wassen van auto's. Tevens zullen directie- en schaftketen en een opslagcontainer voor werkmaterialen op het terrein worden gestald.
2.2. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten hebben de grond inzake het ontbreken van voorschriften met betrekking tot overlast van stof en fijn zand niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.3. Appellanten stellen dat de vergunningaanvraag op een verkeerde aanname berust nu ten onrechte ervan wordt uitgaan dat het productiegebouw in overeenstemming met het saneringsplan voor aanvang van de sanering zal worden gesloopt. Appellanten achten de sloop van de productieruimte niet waarschijnlijk.
2.3.1. Verweerder betoogt dat geen reden bestaat om aan te nemen dat van het saneringsplan zal worden afgeweken.
2.3.2. Tot de aanvraag, welke blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaakt van de vergunning, behoort een saneringsplan van 3 december 1998, opgesteld door DHV Oost Nederland B.V., kenmerk ONA973495 (hierna: het saneringsplan). In het saneringsplan is aangegeven dat in fase 1 van de sanering de voormalige productieruimte zal worden gesloopt.
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen, dat het productiegebouw niet zal worden gesloopt. Reeds hierom treft deze beroepsgrond geen doel.
2.4. Appellanten hebben in het beroepschrift voor het overige volstaan met een herhaling van de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bedenkingen. Appellanten hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.5. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het betreft het ontbreken van voorschriften met betrekking tot overlast van stof en fijn zand;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
191-353.