200204452/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 11 juli 2002 in het geding tussen:
[familie], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan [familie] een absolute urgentie toegekend voor een flat zonder lift/flat met lift/beganegrond flat/maisonnette zonder zolder/maisonnette met zolder, in alle wijken.
Bij besluit van 4 februari 2002 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Onafhankelijke bezwarencommissie van 5 december 2001, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2002 hebben [familie] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door N. te Brinke en G.L. ter Brugge, beiden ambtenaar van de gemeente, en [familie], vergezeld van [maatschappelijk werker] bij Medisch Kleuterdagverblijf 't Loodske te Apeldoorn, en [kinderarts] te Apeldoorn, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zonder nadere motivering niet in redelijkheid tot zijn bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit heeft kunnen komen waarbij (impliciet) het verlenen van een (absolute) urgentie voor een eengezinswoning is geweigerd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, gelet op de informatie van de behandelend sector, zonder nadere motivering en nader onderzoek – welke ontbreken – niet valt in te zien om welke redenen het college de adviezen van de Medisch Sociale Indicatie Commissie (hierna: de MSIC) doorslaggevend heeft geacht.
2.2. Het college heeft hiertegen aangevoerd dat een woningurgentie slechts wordt verleend indien en voor zover dat strikt noodzakelijk is om de woonnoodsituatie waarin de aanvrager verkeert op te lossen. Het college heeft de ernst van de situatie waarin de [familie] zich bevindt erkend en een absolute urgentie toegewezen. Het college acht evenwel niet aangetoond dat een maisonnette niet als passende woonruimte kan worden aangemerkt. Het college ziet in hetgeen ten aanzien van de [familie] is aangevoerd geen contra-indicaties op grond waarvan een urgentie voor een eengezinswoning zou moeten worden verleend. Hierbij zijn de mogelijkheden die de te verdelen woningen bieden mede in aanmerking genomen. Gelet hierop menen zij in dit geval het advies van de MSIC te hebben kunnen volgen.
2.3. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd werpt geen ander licht op de zaak. Daaruit blijkt wederom dat het college geheel voorbij is gegaan en voorbijgaat aan de andere visie die de deskundige hulpverleners op de problematiek van het gezin hebben gegeven. Mede gelet op hetgeen de [maatschappelijk werker] en de [kinderarts] ter zitting hebben uiteengezet, is de Afdeling van oordeel dat nader onderzoek van de door deze deskundigen naar voren gebrachte aspecten geboden was. Aangezien het college dit bij het voorbereiden en nemen van het bestreden besluit heeft nagelaten, is het besluit niet op zorgvuldige wijze voorbereid. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003