ECLI:NL:RVS:2003:AF3926

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204452/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning van woningurgentie door college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen. De rechtbank had op 11 juli 2002 geoordeeld dat het college een besluit om geen absolute urgentie voor een eengezinswoning te verlenen aan een familie, niet voldoende had gemotiveerd. Het college had eerder op 9 juli 2002 aan de familie een absolute urgentie toegekend voor verschillende woningtypes, maar had in een eerdere beslissing op 4 februari 2002 het bezwaar van de familie ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen zonder nadere motivering en onderzoek naar de situatie van de familie, vooral gezien de adviezen van de Medisch Sociale Indicatie Commissie (MSIC).

Tijdens de zitting op 13 januari 2003 werd het standpunt van het college verdedigd door ambtenaren, terwijl de familie werd bijgestaan door een maatschappelijk werker en een kinderarts. Het college stelde dat urgentie alleen verleend wordt als dat strikt noodzakelijk is, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de andere visies van deskundigen. De Afdeling concludeerde dat het college had nagelaten om de situatie van de familie zorgvuldig te onderzoeken, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 5 februari 2003.

Uitspraak

200204452/1.
Datum uitspraak: 5 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 11 juli 2002 in het geding tussen:
[familie], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan [familie] een absolute urgentie toegekend voor een flat zonder lift/flat met lift/beganegrond flat/maisonnette zonder zolder/maisonnette met zolder, in alle wijken.
Bij besluit van 4 februari 2002 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de Onafhankelijke bezwarencommissie van 5 december 2001, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2002 hebben [familie] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2003, waar het college, vertegenwoordigd door N. te Brinke en G.L. ter Brugge, beiden ambtenaar van de gemeente, en [familie], vergezeld van [maatschappelijk werker] bij Medisch Kleuterdagverblijf 't Loodske te Apeldoorn, en [kinderarts] te Apeldoorn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college zonder nadere motivering niet in redelijkheid tot zijn bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit heeft kunnen komen waarbij (impliciet) het verlenen van een (absolute) urgentie voor een eengezinswoning is geweigerd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, gelet op de informatie van de behandelend sector, zonder nadere motivering en nader onderzoek – welke ontbreken – niet valt in te zien om welke redenen het college de adviezen van de Medisch Sociale Indicatie Commissie (hierna: de MSIC) doorslaggevend heeft geacht.
2.2. Het college heeft hiertegen aangevoerd dat een woningurgentie slechts wordt verleend indien en voor zover dat strikt noodzakelijk is om de woonnoodsituatie waarin de aanvrager verkeert op te lossen. Het college heeft de ernst van de situatie waarin de [familie] zich bevindt erkend en een absolute urgentie toegewezen. Het college acht evenwel niet aangetoond dat een maisonnette niet als passende woonruimte kan worden aangemerkt. Het college ziet in hetgeen ten aanzien van de [familie] is aangevoerd geen contra-indicaties op grond waarvan een urgentie voor een eengezinswoning zou moeten worden verleend. Hierbij zijn de mogelijkheden die de te verdelen woningen bieden mede in aanmerking genomen. Gelet hierop menen zij in dit geval het advies van de MSIC te hebben kunnen volgen.
2.3. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd werpt geen ander licht op de zaak. Daaruit blijkt wederom dat het college geheel voorbij is gegaan en voorbijgaat aan de andere visie die de deskundige hulpverleners op de problematiek van het gezin hebben gegeven. Mede gelet op hetgeen de [maatschappelijk werker] en de [kinderarts] ter zitting hebben uiteengezet, is de Afdeling van oordeel dat nader onderzoek van de door deze deskundigen naar voren gebrachte aspecten geboden was. Aangezien het college dit bij het voorbereiden en nemen van het bestreden besluit heeft nagelaten, is het besluit niet op zorgvuldige wijze voorbereid. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2003
367.